Sluiten

Zoeken.

De tien plagen in Egypte • deel 3: de laatste plagen

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers - 

21 februari 2022

Plagen Egypte

In een reeks van drie artikelen neemt rabbijn Evers u mee in de Joodse uitleg achter de tien plagen in Egypte. In dit artikel leest u over de achtergronden van de laatste zeven plagen.

Wilde dieren

De tien plagen werden opgedeeld in groepen van drie. Voor de eerste twee plagen werd gewaarschuwd, maar de laatste kwam zonder waarschuwing.

G’d zei tegen Mozes: ”Sta ’s morgens vroeg op en plaats u voor Farao. Hij gaat dan naar het water en zeg dan tegen hem: “Zo spreekt G’d: laat Mijn volk gaan, opdat zij Mij zullen dienen. Want als je Mijn volk niet laat gaan, dan zal Ik allerlei wilde dieren tegen u, uw dienaren en uw volk loslaten. En de huizen van de Egyptenaren zullen vol worden van wild gedierte en ook de bodem waarop zij leven. Ik zal op die dag het land Gosen, waarin Mijn volk zich bevindt, onderscheiden. Daar zullen geen wilde dieren zijn opdat jij zult erkennen dat Ik de Eeuwige ben in het midden van het land. Zo zal Ik een scheiding maken tussen Mijn volk en uw volk. Tegen de ochtend zal dit wonderteken gebeuren.”

Mozes bezocht Farao elke ochtend aan oever van de Nijl. Farao had er genoeg van en bedacht zich dat hij die ochtend, voor de aankondiging van de vierde plaag, eens een keer vroeg zou gaan baden in de rivier. Hij hoopte Mozes te ontlopen, maar G’d gaf Mozes opdracht om extra vroeg te komen. Farao wilde niet luisteren. Drie weken lang was hij gewaarschuwd.

Allerlei verschillende dieren drongen vervolgens Egypte binnen: roofvogels, insecten, beren, leeuwen, muizen, slangen, schorpioenen, wezels en vele andere dieren. Alles wat maar bewoog werd aangevallen. Zelfs de huisdieren van de Egyptenaren werden wild en begonnen te bijten. De Egyptenaren werden door deze wilde dierenplaag getroffen, omdat ze de Joden allemaal gevaarlijke opdrachten gaven. De Joden moesten wilde dieren voor ze vangen en dat was uitermate gevaarlijk. Nu kregen ze lik op stuk.

De Joden moesten verder altijd passen op de Egyptische kinderen. Soms moesten ze vier kinderen meedragen: twee op hun schouders en twee onder hun armen. Nu de plaag van de wilde dieren kwam, werden die kinderen een voor een verslonden door voorbijkomende beren, wolven en leeuwen. Farao raakte zo in paniek dat hij Mozes en Aäron ontbood. Hij zei: ”Ga offeren ter ere van uw G’d in het land.”

Offeren

Maar Mozes zei: ”Dat is niet goed om te doen, want de Egyptenaren verafgoden de dieren die wij offeren. Wat de Egyptenaren een gruwel is moeten wij aan G’d offeren. Zij zullen ons binnen de kortste keren stenigen als wij hun afgoden op ons altaar brengen. Laten we een weg van drie dagen de woestijn intrekken en daar zullen we offeren ter ere van G’d, zoals Hij ons zal opdragen.” Farao zei dat hij de Joden zou laten gaan zodat ze in de woestijn zouden kunnen offeren ter ere van G’d. Maar hij waarschuwde Mozes niet te ver weg te gaan. Bovendien wilde hij dat Mozes voor hem zou bidden.

Farao verhardde zijn hart en liet het volk ook deze keer niet gaan.

Mozes zei: ”Zodra ik van u wegga, zal ik tot G’d smeken om het wild gedierte van Farao weg te laten halen. Dat zal morgen gebeuren. Maar u moet ons niet teleurstellen, Farao, door het volk niet te laten weggaan om te offeren voor G’d.” Zo gezegd, zo gedaan, Mozes ging weg van Farao en smeekte tot G’d en G’d deed zoals Mozes had gezegd. Het wild gedierte ging weg bij Farao en verdween uit heel Egypte. Er bleef er zelfs niet een over.

Maar Farao verhardde zijn hart en liet het volk ook deze keer niet gaan. De Egyptenaren konden hun dode leeuwen, panters, beren en andere dieren niet houden, omdat G’d niet wilde dat ze zouden verdienen aan deze plaag. De huiden van de wilde dieren zouden ze kunnen verkopen met grote winst.

Nadere analyse

De vierde plaag, een enorme zwerm wilde dieren, belette de Egyptenaren gebruik te maken van hun ‘Heimat’, dat zij als hun exclusief bezit ervoeren. De oorzaak lag in de ontgoddelijking van de mens. Eigenlijk zouden dieren de mens, geschapen naar het evenbeeld G’ds, moeten vrezen. Maar de dieren vreesden de mens niet meer, omdat hij zo laag gezonken was. Ook de veepest verzwakte de fysieke kracht en macht van de verdrukker, tastte zijn rijkdom aan en daarmee ook de eigen van de overheerser. Zo werd Egypte in zijn machtswaan getroffen.

Veepest

De vijfde plaag was de pest. De volgende ochtend, zo voorspelde Mozes, zou de pest uitbreken. G’d gaf Farao tijd om tot inkeer te komen, maar liet de plaag toch snel ontstaan om de Egyptenaren niet het gevoel te geven dat het hier om een natuurlijke ziekte ging. De hele Egyptische veestapel ging eraan, als straf voor het feit dat ze de Joden misbruikt hadden als ezeldrijvers en schaapherders.

Ter land en uit de lucht

De eerste drie plagen uit de aarde werden door Aäron opgewekt: bloed, kikkers en luizen. Uit de hemel kwamen drie plagen die door Mozes werden opgewekt: hagel, sprinkhanen en duisternis. G’d Zelf bracht drie andere plagen over de Egyptenaren: wilde dieren, pest en het slaan van de eerstgeborenen. De builen, de zesde plaag, werden door G’d, Mozes en Aäron samen veroorzaakt.

Nadere analyse

De veepest trof het bezit van de Egyptenaren. Ze waren geen heer en meester meer over hun levende have. Ook hier ontwaren wij het motief van het kleineren van de ‘Übermensch’, die zijn machtswellust op anderen botviert en hierin door G’d gefrustreerd wordt.

Builen en huiduitslag

De zesde plaag betrof de builen. G’d zei tegen Mozes en Aäron: ”Neem jullie beide vuisten vol ovenroet uit een kalkoven. Mozes moet dat naar de hemel gooien voor de ogen van Farao. Het zal tot stuifzand worden over heel het land Egypte. Zowel op de mensen als op het vee zal er ontsteking ontstaan, uitbrekend in ettergezwellen, door het hele land Egypte.” G’d veranderde het ovenroet in huiduitslag en builen die zowel mens als dier troffen. Eigenlijk kan iemand geen roet in de lucht gooien, omdat het veel te licht is, maar Mozes was hiertoe wel in staat.

Het ovenroet verspreidde zich over heel Egypte en sloeg de Egyptenaren. De huiduitslag was in feite een soort melaatsheid, ongeneeslijk en pijnlijk. Als de Egyptenaren probeerden de wonden in te smeren, irriteerde dat eigenlijk nog meer. Farao’s tovenaars konden niet op hun benen blijven staan. De tovenaars bleven ziek en stierven als straf voor de suggestie om de Joodse kinderen in de Nijl te gooien. De plagen waren een straf voor de Egyptenaren, omdat ze de Joden altijd hun baden lieten stoken of juist lieten afkoelen. De Egyptenaren konden niet meer in bad vanwege de builen. Zo ondervonden ze aan den lijve wat het was om niet in bad te mogen. Want ook dat mochten de Joden niet van de Egyptenaren.

Nadere analyse

De builen en huiduitslag trof het lichaam van de Egyptenaren, omdat zij hun lichaam misbruikt hadden. De Thora getuigt van de immoraliteit van de Egyptische cultuur, die aan de andere kant op bijvoorbeeld architectonisch terrein een hoge vlucht had genomen.

Zedelijkheid en medemenselijkheid hebben weinig van doen met andere uitingen van beschaving. Dit is een fenomeen, dat het Joodse volk nog niet zo lang geleden ook aan den lijve heeft moeten ondervinden. Duitsland was de bakermat van Europese cultuur. Niettemin was het mogelijk, dat dit ‘Herrenvolk’ binnen de kortste keren afdaalde tot de diepste dalen van beestachtigheid.

Hagel

De zevende plaag was hagel. Ook deze keer moest Mozes vroeg opstaan om Farao te waarschuwen: ”Laat Mijn volk gaan opdat zij Mij dienen. Want deze keer stuur Ik al Mijn plagen op uw hart, over uw dienaren en uw volk, opdat u tot erkenning zult komen dat er niets is dat Mij gelijk is op deze hele aarde. Ik heb u laten voortbestaan na de plaag van de pest om u Mijn macht te laten zien en om Mijn naam over de hele aarde te verkondigen. Als je Mijn volk nog steeds tegenhoudt, dan zal Ik een heel zware hagel laten regenen over Egypte zoals er nog nooit is geweest. Stuur dus al uw vee in veiligheid weg en alles wat je op het veld hebt moet je beschermen. Elk mens of dier wat op het veld is en niet in huis is, zal sterven door de hagel.”

Hagel met vlammend vuur

De Egyptenaren die G’d vreesden lieten hun slaven en vee in het huis vluchten, maar degenen die niet luisterden naar G’d, lieten hun slaven en vee gewoon op het veld blijven. G’d zei toen tegen Mozes: ”Strek je hand uit naar de hemel. Dan zal de hagel over heel Egypte overal op neerdalen, op de mensen, op het vee en op alle gewassen en planten. Mozes strekte zijn staf uit naar de hemel en G’d deed donderslagen en hagel ontstaan en vuur sloeg op de aarde. Zo liet G’d over het land Egypte hagel regenen.

Slechts in het land Gosen, waar de Joden woonden, was geen hagel.

Het hagelde, maar midden in de hagel was een vlammend vuur. De hagelstorm was geweldig zwaar, zoals in het hele land Egypte nog nooit geweest was sinds het een volk was geworden. Alles wat op het veld was, van mens tot vee, werd gedood. Ook het graan, de planten en alle bomen werden verbrijzeld. Slechts in het land Gosen, waar de Joden woonden, was geen hagel.

G’d is rechtvaardig

Deze plaag was zo erg dat Farao Mozes en Aäron direct liet roepen. Hij zei: ”Ditmaal erken ik dat ik gezondigd heb. G’d is rechtvaardig; ik en mijn volk zijn de misdadigers. Smeek toch tot G’d, laat er genoeg donder en hagel van G’d geweest zijn. Laat het direct stoppen. Dan zal ik u laten gaan en dan zullen jullie niet langer hier blijven.”

Mozes zei tot Farao: ”Zodra ik de stad uit ben, zal ik mijn handen tot G’d uitspreiden. De donder zal ophouden en de hagel zal stoppen. Maar dit alles doe ik zodat u zult erkennen dat G’d de aarde toebehoort. Maar wat u en uw dienaren betreft, ik weet dat u nog niet voor G’d vreest. Mozes ging van Farao weg de stad uit en hief zijn handen op tot G’d. Toen stopten de donder en de hagel. De hagelregen stortte niet meer op aarde. Toen Farao zag dat de regen, de hagel en de donder opgehouden waren, zondigde hij gewoon verder. G’d versteende zijn hart en liet de Joden niet gaan zoals G’d had gesproken tot Mozes.

G’ds naam bekendmaken

Vanaf de zevende plaag ging het erom om te laten zien dat niemand zoals G’d is op aarde. “Ik heb jullie niet allemaal uitgeroeid bij de pest, want ik wilde dat jullie Mijn macht zouden zien. Ik wil dat Mijn naam bekend wordt in de wereld.” G’d had medelijden met de Egyptenaren en liet hen hun nog levende slaven, dieren en bezittingen naar binnen halen zodat ze niet vernietigd zouden worden door de hagel. Mozes gaf exact aan wanneer de plaag zou beginnen op de volgende dag. Maar Farao meende dat hij niet bang hoefde te zijn en liet zijn dieren gewoon in het veld. Ook de meeste Egyptenaren deden dat, want zij vreesden G’d niet.

Sprinkhanen

Farao wachtte een nieuwe plaag: de sprinkhanen. G’d daagde Farao uit. Hij gaf opdracht aan Mozes om tegen Farao te zeggen: “Als iemand gasten uitnodigt, dan doet die zijn uiterste best om het ze naar de zin te maken. Maar toen jullie de Joden hebben uitgenodigd om in Egypte te komen wonen, hebben jullie ze uiteindelijk tot slaven gemaakt en gemeen verdrukt. Jullie zullen diezelfde ellende voelen, omdat jullie je zo hebben misdragen tegenover de Bnee Jisra’eel.

Mozes waarschuwde Farao. Hij zag dat Farao’s raadgevers dit keer wel gevoelig waren voor zijn waarschuwingen. De raadslieden zeiden tegen Farao: “Hoelang moet dat nog duren met de Bnee Jisra’eel, ze zijn een bedreiging voor ons. Als het land getroffen wordt door een sprinkhanenplaag, dan sterven we van de honger. Laat alle Joden vrij gaan, zodat ze hun G’d kunnen dienen. Begrijpt u dan niet dat Egypte bijna verloren is?”

Farao liet Mozes en Aäron terugbrengen naar het paleis, maar hij wilde niet iedereen laten gaan: ”Wie gaan met jou mee, Mozes?” Mozes zei dat hij met het hele volk zou gaan, “net zoals we jou met alles en iedereen gediend hebben zullen we ook G’d dienen.” Farao meende dat het niet nodig was om zoveel mensen mee te nemen omdat alleen mannen offers brengen.

Uitgezet

“Waarom heb je de kinderen nodig? Waarschijnlijk zijn jullie van plan om te gaan vluchten.” Farao was kwaad op Mozes en Aäron. Hij liet ze het paleis uitzetten. Mozes moest zijn hand uitsteken en er begon een machtige oostenwind te blazen. Dat duurde de hele dag en de hele nacht. Aan het einde van de nacht kwamen er hele zwermen sprinkhanen over Egypte. G’d stelde de plaag tot het einde van de nacht uit, omdat hij hoopte dat de Egyptenaren nog tot inkeer zouden komen.

Blij met de sprinkhanen?

De Egyptenaren waren eerst ontzettend blij met de sprinkhanen. Ze hadden eindelijk weer wat te eten. Ze konden er heerlijke maaltijden van maken. Ze wilden ze ook opslaan voor de toekomst door ze te zouten en in vaten te doen. Ze hadden lange tijd niet veel gegeten. Met de pest waren alle dieren gestorven, zodat er geen vlees meer was en de hagel had alle fruit en groente vernietigd.

Maar de sprinkhanen waren geen gewone insecten, ze waren wonderlijke dieren die de Egyptenaren grote wonden toebrachten. De sprinkhanen waren onverzadigbaar, ze aten alles wat los en vast zat op en zelfs het huisraad van de Egyptenaren, hun sieraden, kleren en andere spullen aten ze op. Ze waren met zoveel dat ze de hemel verduisterden. Het hele aardoppervlak bedekten zij en verstopten alle bronnen, er bleef niets over, zelfs geen sprietje gras.

Midda keneged midda

Waarom kregen de Egyptenaren deze plaag? Dit was weer een midda keneged midda, een straf naar wat zij misdaan hadden. Zij lieten namelijk de Joden hun groente verbouwen en hun graan planten. Nu aten de sprinkhanen alles op wat de Bnei Jisraeel gezaaid hadden. Bovendien wilden de Egyptenaren al het fruit dat door de hagel uit de bomen gevallen was opeten. Daarom kwamen de sprinkhanen om alles wat eetbaar was en op de grond was komen te liggen te verteren.

De plagen waren 'midda keneged midda', een straf naar was zij misdaan hadden.

Farao was ontzettend bang. Hij riep Mozes en Aäron en gaf toe dat hij een fout had gemaakt. Hij zei: “Ik heb gezondigd tegen G’d en tegen jullie, vergeef me deze keer en vraag jullie G’d om mij van de sprinkhanen te redden die ons bijna laten sterven van de honger.” Toen Mozes begon te bidden, bracht G’d een sterke westenwind. Met een stevige rukwind verdwenen alle sprinkhanen in de Schelfzee.

De sprinkhanen die de Egyptenaren hadden kunnen verzamelen en konden pekelen in hun vaten verdwenen met de andere sprinkhanen. En zoals gezegd gebeurde het ook deze keer weer. Farao’s hart werd weer verhard. Hij weigerde het om de Bnee Jisraeel te laten gaan.

Nadere analyse

Sprinkhanen en hagel vernietigden de vanzelfsprekende wereld van de Egyptenaren. De hagel ging gepaard met veel donderslag en de zwermen sprinkhanen zorgden voor een duisternis. Horen en zien verging hen. Het was misschien een rectificatie van de eerste zondeval in het Paradijs. Eva zag en Adam luisterde. Deze twee plagen bereidden de mensheid voor op G’ds openbaring bij de berg Sinaï, waar zij eveneens donderslagen hoorden en bliksemschichten zagen.

Duisternis

G’d zei tegen Mozes dat hij zijn handen naar de hemel moest uitstrekken en een hele diepe duisternis over Egypte moest uitbrengen. Alle andere plagen duurden zeven dagen, maar de duisternis duurde zes dagen. Dit omdat een dag van duisternis gereserveerd was voor de achtervolging van de Egyptenaren. Toen de Egyptenaren de Joden achtervolgden bij de Schelfzee, bracht G’d duisternis over de Egyptenaren.

De Joden konden midden in de duisternis alles zien. Maar de Egyptenaren hadden één duidelijk beeld voor ogen. In de diepe duisternis zagen ze precies wat er gebeurde in het land Gosen. Ze zagen daar de Bnee Jisraeel rond de tafel zitten eten en zich verheugen. Dat vonden ze heel erg vervelend.

Straf

De Egyptenaren werden ook hier weer midda keneged midda, gestraft voor hun sadistische amusement. Egyptenaren droegen de Joden op om een kaars vast te houden terwijl zij hun avondeten aten. De Joden moesten die kaarsen helemaal kaarsrecht houden. De Egyptenaren dreigden de Bnee Jisraeel dat wanneer ze hun hoofd zouden bewegen ze onthoofd zouden worden. En zo stond de arme trillende Jood daar bewegingsloos met een kaars op zijn hoofd, terwijl de Egyptenaar zat te genieten van zijn maaltijd.

G’d draaide hun rollen nu om. De Egyptenaren moesten lang stil staan terwijl de Joden plezier hadden. Bovendien stond de plaag duisternis symbool voor het feit dat Egyptenaren een leven van geestelijke duisternis hadden uitgekozen, terwijl de Bnee Jisraeel het licht van G’ds Thora hadden geaccepteerd. Daarom kregen zij ook werkelijk licht.

Nadere analyse

De duisternis maakte een einde aan alle menselijke activiteit omdat met name in de laatste drie dagen van de duisternis de Egyptenaren niet eens meer konden bewegen; zo waren zij geïsoleerd van hun medemens. De duisternis zorgde voor een volledige ontmanteling van de sociale orde en rekende af met de vanzelfsprekende minachting voor de buitenlandse medemens.

Voorwaarde

Farao riep Mozes en Aäron bij zich en beloofde hen dat ze hun kinderen mochten meenemen. Maar hij eiste dat het vee zou achterblijven als zekerheid dat de Bnee Jisraeel terug zouden komen. Mozes antwoordde dat de Bnee Jisraeel al hun vee zouden meenemen en dat ook Farao hen extra dieren zou meegeven, omdat ze niet wisten hoeveel offers G’d zou verlangen.

Farao begreep uit Mozes’ woorden dat Mozes alleen naar G’d luisterde en niet naar hem. Hij werd zo kwaad dat hij Mozes en Aäron bezwoer dat zij hem nooit meer zouden zien: ”Op de dag, dat jullie mij weer zullen zien, zullen jullie sterven”. Mozes zei dat Farao gelijk had dat hij Farao nooit meer zou zien.

Aankondiging van de tiende plaag

Daarom moest Mozes Farao direct waarschuwen voor de tiende plaag, want hij zou niet nog een keer naar Farao’s paleis komen. Farao zou wel naar Mozes komen na afloop van de ‘makat bechorot’, de sterfte van de eerstgeborenen, om de Bnee Jisraeel te smeken zijn land te verlaten.

G’d voorspelde dat de tiende plaag zwaarder zou zijn dan alle vorige plagen samen. G’d beloofde dat Hij precies op middernacht alle eerstgeborenen zou doden, van de kroonprins van Farao tot de eerstgeborene van de slavin achter de molensteen. Ook de eerstgeborenen van de dieren zouden sterven. Het geschreeuw en gehuil zal erger zijn dan ooit geweest was en ooit zal zijn. Mozes verzekerde Farao, dat al zijn ministers en dienaren naar hem toe zouden komen, voor hem zouden buigen en hem zouden smeken om Egypte te verlaten.

Mozes wilde Farao niet vernederen door te voorspellen, dat ook hij voor Mozes zou buigen. G’d had Mozes opgedragen om Farao met respect te behandelen. Maar Farao was niet onder de indruk van de voorspelde plaag. Hij dacht, dat er in Egypte nog maar weinig eerstgeborenen waren.

Nadere analyse

De tiende plaag vormde de climax van de bestraffing die al direct was aangekondigd aan het begin van de missie van Mozes (Ex: 4:22). In de Joodse denkwereld is de bechor (de eerstgeborene) de speerpunt van de beschaving, de vertegenwoordiger van de familie, die weer de primaire bouwsteen vormt van de staat. Niet voor niets waren de eerstgeborenen van het Joodse volk bestemd voor de Tempeldienst, de bakermat van de Joodse cultuur. Toen zij bij het gouden kalf onwaardig bleken, werd de priesterfunctie overgebracht op de stam Levi.

Dit was het laatste deel in de drieluik over de plagen in Egypte.

Rabbijn-mr.-drs.-R.-Evers_avatar-90x90 (1)

De auteur

Rabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbijn R. Evers was opperrabbijn in Dusseldorf. Hij maakte in de zomer van 2021 met zijn vrouw alija naar Israël. 

Doneren
Abonneren
Agenda