Sluiten

Zoeken.

De tien plagen in Egypte • deel 1: voorgeschiedenis

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers - 

7 februari 2022

De tien plagen Egypte

Tijdens de eerste plaag werd het water van de Nijl veranderd in bloed.

In een reeks van drie artikelen neemt rabbijn Evers u mee in de Joodse uitleg achter de tien plagen in Egypte. In dit artikel leest u over de voorgeschiedenis.

Het volk Israël trekt langzamerhand uit Egypte. Farao liet ze natuurlijk niet zomaar gaan. G’d oefende druk uit op Farao om Zijn knechten te laten gaan. G’d verhardde bij de eerste vijf plagen Farao’s hart. Daarna verstokte Farao zelf zijn hart. Dus was er helaas veel geweld voor nodig om Farao te overtuigen. Er ging veel vooraf aan de uittocht. Ieder jaar vormen de tien plagen weer een belangrijk, doch weinig begrepen onderdeel van de Seiderviering, de viering in huiselijke kring van de uittocht, 3334 jaar geleden. Ik neem u mee in de geschiedenis en de achtergronden van de Exodus (uittocht) uit het machtigste rijk uit die tijd: Egypte.

Het Joodse volk is niet blij met de straffen die de Egyptenaren troffen. Daarom zeggen wij op Pesach, het Paasfeest, half Halleel, het halve dankgebed. Soekot, het Loofhuttenfeest, wordt “zeman simchatenoe” genoemd, de tijd van onze vreugde. Daar zeggen we alle zeven dagen heel Halleel, het hele dankgebed.

Maar bij Pesach wordt nergens simcha (vreugde) vermeld, omdat veel Egyptenaren het leven lieten. Er zijn volkeren die op de daken staan te dansen van vreugde als er weer eens een van hun tegenstanders vermoord is door een terrorist. Dit is in ieder geval niet gebruikelijk in onze kringen. Het omgekeerde staat aangeduid in de Thora.

Strijd tegen Egypte

De rivier de Nijl vormde de basis en de belichaming van Egyptes economie en macht. De Nijl was een afgod. Het is daarom niet toevallig dat het lammetje ook een afgod van Egypte was. Dit omdat het lam of de ram het sterrenbeeld is van de lentemaand Niesan (April), waarin de Nijl buiten zijn oevers treedt en het land irrigeert.

Farao beweerde dat hij de Nijl geschapen had. Daarom waren de plagen gecentreerd rond de Nijl. De eerste plaag, het bloed, was tegen de Nijl gericht, de kikkers uit de tweede plaag kwamen voort uit de Nijl. De meeste plagen werden aangekondigd aan de oever van de Nijl.

Drie keer tien

De tien plagen stonden tegenover de tien scheppingsuitspraken, waarmee G’d het universum schiep. Bij de schepping werd G’d als het ware gekroond als Heerser over de natuur. Bij de plagen werd duidelijk dat G’d eveneens de architect van de geschiedenis is. Maharal (15e eeuw) stelt dat G’d met de tien scheppingsuitspraken de wereld schiep en met de tien plagen de aanzet gaf voor de vorming van het Joodse volk. Dit alles vormde de inleiding op de Tien Geboden.

De Nijl vormde de basis en belichaming van Egyptes economie en macht.

In Spreuken der Vaderen (5:1) wordt gevraagd waarom de wereld niet in één scheppingsuitspraak kon worden gecreëerd. Het antwoord luidt dat G’d de wereld bewust met tien uitspraken heeft geschapen. Dit toont de verdorvenheid van mensen die de wereld ruïneren aan en beloont de tsaddikiem (goede mensen), die de wereld, die in tien stadia geschapen werd, helpen opbouwen.

De mens heeft een vrije wil, hij kan de wereld in zowel fysiek opzicht als spiritueel schaden. De wereld die in tien stadia geschapen was, raakte in de loop der eeuwen zijn morele richtsnoer kwijt. Egypte was het machtigste en meest invloedrijke imperium uit die tijd. Met tien plagen zou Egypte leren beseffen dat G’d uiteindelijk de wereldleider was. De tien plagen moesten hetgeen misging rechtzetten. Met de tien scheppingsuitspraken werd de fysieke wereld geschapen, met de tien plagen openbaarde G’d Zijn koningschap en in de Tien Geboden toonde G’d hoe de wereld geheiligd en verheven kon worden.

Broederliefde

Mozes verliet Midian en Aäron verliet Egypte. Zij ontmoetten elkaar bij de berg Sinaï. Ze kusten elkaar. Mozes vertelde aan Aäron dat hij door G’d was uitgekozen als verlosser. Aäron was ontzettend blij met deze nieuwe taak voor Mozes. Deze broederliefde – zonder jaloezie en concurrentie – vormde de basis van de Joodse bevrijding. Er moest een volk komen dat elkaar helemaal zou accepteren.

Mozes en Aäron vormden het prototype van een goede onderlinge verhouding, die de basis moest vormen voor de eensgezindheid van het Joodse volk. De Thora was het doel van de uittocht uit Egypte. De Thora werd het Joodse volk pas gegeven nadat ze een zeer hoge vorm van eensgezindheid toonden aan de voet van de berg Sinaï. Samen reisden Mozes en Aäron naar Egypte en verzamelden de ouderen, die de leiders waren van het Joodse volk.

Mozes als verlosser

De Bnee Jisra’eel (Israëlieten) geloofden Mozes ook zonder zijn wondertekenen. Want zodra hij de term ‘pakod pakadti’ (Ik, zegt G’d, heb jullie bedacht) gebruikte, geloofden ze dat hij de verlosser zou zijn. Er was namelijk een oude dame in hun midden, Serach, de dochter van Asjer (zoon van Jakob), die zich nog herinnerde dat deze woorden gebruikt zouden worden door de bevrijder. Zij wist het Joodse volk ervan te overtuigen dat Mozes de nieuwe leider zou zijn. Mozes, Aäron en de zeventig ouderen liepen naar het paleis van Farao.

Maar dat zag er angstwekkend uit, want voor het paleis lagen allerlei Joden die gedood waren. Farao was meedogenloos tegen zijn slaven. De zeventig wijzen riepen dat ze niet bij Farao naar binnen durfden. Ze waren bang voor zijn wreedheid. Een voor een verlieten ze Mozes en Aäron. Daarom mochten ze later bij Matan Thora (het geven van de Thora) niet mee de berg Sinaï op. Alleen Mozes mocht de Sinaï beklimmen, terwijl de ouderen daar onderaan de berg moesten blijven wachten.

Mozes en Aäron vormden het prototype van een goede onderlinge verhouding, die de basis moest vormen voor de eensgezindheid van het Joodse volk.

Mozes legde Aäron uit waarom hij niet boos was dat de zeventig oudsten hen verlieten. Zij hadden geen directe opdracht gekregen van G’d: “Wij hebben wel een directe opdracht gekregen van G’d. Daarom hoeven wij Farao niet te vrezen, ook al zal hij dreigen ons te doden.”

‘Let my people go’

Toen Farao hoorde dat Mozes en Aäron waren aangekomen, meende Farao dat het mensen waren die uit een ver land waren gekomen om hem te feliciteren. Het was toevallig de verjaardag van Farao. Vele mensen waren overal vandaan gekomen om hem allerlei gaven te brengen. Sommigen doneerden zelfs hun kroon. Anderen kwamen met gedichten waarin de grootheid van Farao bezongen werd. Mozes en Aäron begroeten Farao met de woorden: “Wij zijn de boodschappers van G’d. G’d zegt: ‘Laat Mijn volk gaan zodat zij Mij in de woestijn zullen dienen’.”

“Wie is G’d?”, zei Farao, ”Ik ken G’d niet. Hij heeft mij nog nooit een cadeau of een brief gestuurd om me te eren.” Mozes en Aäron legden uit dat G’d de G’d van de Joden is. “Oh, hebben zij dan een G’d? Waarom heeft die G’d hen dan al die jaren niet kunnen redden uit mijn hand?” Mozes en Aäron legden uit dat G’d wachtte op de juiste tijd om ze te bevrijden. “Als Hij een G’d is, zoals jullie zeggen, laat mij Zijn naam dan nakijken in mijn bibliotheek.”

Farao had een encyclopedie met alle goden van alle volkeren. Hij zocht onder de goden van Amon, Sidron, Moab en alle andere volkeren, maar ze konden de naam van G’d niet vinden. Farao zei tegen Mozes en Aäron dat hij G’d niet kon vinden. G’d stond niet in zijn boeken. Natuurlijk had Farao van G’d gehoord en hoe Hij Abraham, Izak en Jakob geholpen had. Maar Farao deed net alsof G’d niet bestond, zodat hij niet zou hoeven te luisteren naar zijn boodschap. Daarom antwoordden Mozes en Aäron scherp: “U kijkt in de verkeerde plaats. De boeken uit uw bibliotheek vermelden alleen maar dode goden. U zult daar de Almachtige niet vinden. Onze G’d is de levende G’d, Heer van de wereld.” “Jullie liegen”, zei Farao, “ik ben de heer van de wereld en ik heb mezelf en de Nijl geschapen.”

Farao deed net alsof G'd niet bestond, zodat hij niet hoefde te luisteren naar het verzoek van Mozes en Aäron.

Toen zei G’d: “Slechterik, jij zult lijden door diezelfde rivier waarvan jij gezegd hebt dat jij die gemaakt hebt. De rivier de Nijl zal veranderen in bloed.” Farao was ‘not amused’ en schreeuwde tegen Mozes en Aäron om uit zijn ogen te verdwijnen. Hij haalde Bile’am erbij met zijn zoons om de discussie met Mozes te bespreken. “Wat kan u dat schelen?” zei Bile’am, ”het zijn gewoon tovenaars net zoals wij. Wanneer ze de volgende keer komen zullen we ze uitproberen.”

Farao’s straffen

De Bnee Jisra’eel waren ontzettend blij dat iemand het voor hen had opgenomen. Ze hoopten dat ze gauw bevrijd zouden worden. Maar Farao was heel kwaad: ”Waarom storen jullie de Joden bij het werken? Jullie zijn zeker van de stam Levi, die niet hoeven te werken? Jullie hebben niks te doen? Jullie stam Levi is vrijgesteld, maar daar zal ik vanaf nu een verandering in aanbrengen. Ik verander de wet. Vanaf nu moet ook de stam Levi hard werken. Wat vragen jullie van mij, dat ik zeshonderdduizend slaven zal vrijlaten?”

Farao riep de opzichters bij elkaar en zei dat de Joden vanaf dat moment geen stro meer zouden krijgen voor het maken van de stenen. Iedereen moest zijn eigen stro gaan zoeken voor het maken van het dagelijkse aantal stenen. Toch moest het aantal stenen gelijk blijven. “De Joden zijn lui en daarom zeggen ze: laat ons offers gaan brengen voor onze G’d. Het werk moet zwaarder worden gemaakt. Ze mogen niet meer rusten op de zevende dag en hun boeken lezen, zoals ze altijd doen.”

Afhankelijkheid

Mozes was op dat moment alweer op weg terug naar Midian. Zes maanden lang zouden de Joden het moeten doen zonder Mozes aan het einde van de slavernij. G’d wilde de Joden testen om te kijken wie de werkelijke gelovigen waren en wie niet. Wie zou er trouw blijven aan G’d en wie zou Zijn voorzienigheid ontkennen? Zonder leider waren ze totaal afhankelijk van G’d. De Egyptische opzichters dwongen de Joodse opzichters om erop toe te zien dat hun slaven harder zouden werken.

Maar de Joodse opzichters hadden medelijden met hun verdrukte broeders. Ze wilden ze niet dwingen om nog harder te werken. Daarom kregen de Joodse opzichters de klappen van de Egyptische opzichters. G’d heeft de Joodse opzichters daarvoor groots beloond. In de toekomst zouden zij de zeventig oudsten worden van het Joodse volk. Zij hadden zich laten slaan om hun broeders te sparen voor de klappen van de Egyptenaren. Zij zouden het Joodse volk verder mogen leiden. De Joden moesten nu door Egypte om stro te vinden voor hun stenen. Maar wanneer de Egyptenaren een Jood in hun veld zagen, begonnen ze hem te mishandelen.

Zes maanden later

Na zes maanden verscheen G’d weer aan Mozes in Midian en gaf hem opdracht om terug te keren naar Egypte. Mozes en Aäron ontmoetten elkaar weer in de woestijn. Samen gingen ze naar Farao en vertelden de boodschap van G’d. Toen ze het paleis uitkwamen, kwamen de Joodse opzichters naar ze toe en klaagden vreselijk over het feit dat ze geen stro meer kregen voor hun stenen: “Vanaf het moment dat jullie zijn gekomen, moeten we alleen maar zwaarder werken, worden we harder geslagen en worden Joodse baby’s levend en wel in de muren gemetseld.

Door jullie aanwezigheid gaan de Egyptenaren begrijpen dat wij bevrijd zullen gaan worden. De Egyptenaren zullen alles proberen te doen om ons tegen te houden. De werkomstandigheden zijn vreselijk verslechterd. Jullie aanwezigheid, Mozes en Aäron, geeft de Egyptenaren een gelegenheid om nog harder tegen ons op te treden.”

De Joodse opzichters verweten Mozes en Aäron ervan dat hun situatie verslechterd was.

De Joden klaagden ook over het feit dat ze hun leven niet meer zeker waren nu Mozes en Aäron probeerden hen te bevrijden. Ze vergeleken het met een wolf en een lammetje. Eens werd er een lammetje uit de kudde gestolen door een wolf. Een schaapherder liep hem achterna om het lammetje terug te krijgen. De wolf werd echter zo kwaad toen hij merkte dat hij achtervolgd werd, dat hij het lammetje doodde. En zo meenden de Joden ook dat in het gevecht tussen Mozes en Farao zij het loodje zouden leggen.

Mozes wendde zich tot G’d en klaagde over het lot van de Joden. Slechte mensen werden in de loop van de geschiedenis gedood, zoals de mensen in de tijd van zondvloed, de mensen in de Toren van Babel en de mensen uit Sodom. Maar wat hebben de Joden misdaan dat ze daarvoor zo gestraft moeten worden? En wat is er met al die kinderen die zijn gedood en in de muren zijn ingemetseld? Eigenlijk had Mozes gedood moeten worden vanwege zijn harde woorden tegen G’d. Maar G’d liet hem leven, omdat Hij wist dat Mozes enorm veel medelijden had met zijn broeders.

Wreedheid

De slavendrijvers drongen aan en zeiden: “Maak uw werk af. Jullie moeten dezelfde hoeveelheid stenen leveren net zoals toen er nog stro was.” Toen kwamen de Joodse opzichters en huilden bij Farao: “Waarom handelt u zo slecht met uw dienaren. Stro wordt uw dienaar niet meer gegeven en toch eisen jullie van ons: maak tichelstenen! Nu worden uw dienaren geslagen en uw volk belaadt zich met zonden.”

Maar Farao zei: “Leeglopers zijn jullie, luilakken! Daarom zeggen jullie: ‘Laat ons gaan en voor G’d offeren.’ Ga aan jullie werk. Stro zal jullie niet meer gegeven worden. Het volle getal van tichelstenen moeten jullie toch leveren.” De Joodse opzichters troffen Mozes en Aäron die hen stonden op te wachten toen zij van Farao weggingen. Zij zeiden tot hen: ”G’d moge jullie berechten, dat jullie ons in een kwade reuk hebben gebracht in de ogen van Farao en zijn dienaren, door hun een zwaard in handen te geven om ons te doden.”

Mozes keerde terug tot G’d en zei: “Mijn Heer waarom laat U het dit volk zo slecht gaan? Waarom heeft U mij gestuurd? Sinds ik bij Farao gekomen ben om in Uw Naam te spreken behandelt hij dit volk nog slechter en U heeft Uw volk niet gered!” G’d beloofde Mozes: “Farao zal door mij heel streng worden aangepakt en jullie zonder medelijden uit Egypte drijven. Maar jij hebt tegen Mij geklaagd. Jij hebt gezegd dat Ik te wreed was en daarom zul jij nooit het land Israël zien. Het Joodse volk zal door jouw leerling Jozua worden binnengebracht in Israël.”

Dit was deel 1 van een drieluik over de tien plagen in Egypte. Volgende week kunt u deel 2 lezen over de plagen zelf.

Rabbijn-mr.-drs.-R.-Evers_avatar-90x90 (1)

De auteur

Rabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbijn R. Evers was opperrabbijn in Dusseldorf. Hij maakte in de zomer van 2021 met zijn vrouw alija naar Israël. 

Doneren
Abonneren
Agenda