Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Chanoeka te midden van duisternis

Door Petra van der Zande - 

21 december 2022

ghetto 1943

Chanoeka in een Joodse ghetto in 1943

“Verblijd u niet over mij, mijn vijandin, want als ik gevallen ben, zal ik weer opstaan, als ik in duisternis zit, is de HEERE mij een licht.” Micha 7:8 HSV

December 1933, Hongarije

In December 1933, componeerde de 12-jarige Hannah Szenes het volgende (vrij vertaalde) gedicht:

Chanoeka

Op Chanoeka worden de kaarsen aangestoken – ieder Joods hart trilt;

In ons hart zien wij beelden van lang verdwenen naties, oud en machtig;

Dagen van Egyptisch lijden, het Griekse koninkrijk en onze kracht,

die niet gebroken werd door welke buitenlandse overheersing dan ook.

We droegen onze Tora van plaats naar plaats, van waaruit we ons geloof en deugd putten.

We doolden door de wildernis, hongerig en berooid, maar God is met ons – we zullen niet alleen zijn;

Afstammend van dezelfde vaderen, zullen we niet opgeven. Maar blijven. En vechten.

Hanna emigreerde in 1939 naar Israël, en werd lid van kibboets Sdot Yam. Via de Hagana kwam zij bij de Speciale Sectie van het Britse leger terecht en werd ze als parachutist in bezet Europa gedropt. Aan de Hongaarse grens gearresteerd, werd Hanna gevangengezet, gemarteld en in 1944 op 33-jarige leeftijd geëxecuteerd.

senesh hanukah (00)

Hanna Szenes en het gedicht

Hanna emigreerde in 1939 naar Israël, en werd lid van kibboets Sdot Yam. Via de Hagana kwam zij bij de Speciale Sectie van het Britse leger terecht en werd ze als parachutist in bezet Europa gedropt. Aan de Hongaarse grens gearresteerd, werd Hanna gevangengezet, gemarteld en in 1944 op 33-jarige leeftijd geëxecuteerd.

1942, Westerbork

Op deze foto, gemaakt door Rudolf Breslauer, steekt Leo Blumensohn de 1e kaars aan. De door hem georganiseerde jeugdgroep had slechts één Chanoekia ter beschikking; de kaarsjes kreeg hij van het kantinepersoneel. De kinderen en volwassenen die in Barak 64 bijeen waren gekomen bleven zingen tot het laatste lichtje was opgebrand. De bijeenkomst schepte een speciale band tussen de Joodse gevangenen; het gevoel van saamhorigheid gaf hun hoop in de duisternis.

1944, Bergen Belsen

De drie Duitse commandanten die ’s morgens vroeg de mannenbarak binnentraden schreeuwden dat iedereen aan de voet van hun drie hoge stapelbedden moesten gaan staan. De hoogste Nazi liep langs de mannenrij. “Komm! Komm! Komm!” De naar buiten gemarcheerde gevangenen werden opgewacht door SS’ers met rubber knuppels en ijzeren prikstokken. Het bewusteloos gemartelde slachtoffer kreeg daarna de kogel.  De willekeurige selectie ging door tot aan zonsondergang – het begin van Chanoeka.

Een klomp van een van de gevangenen diende als een Chanoekia; draadjes van een concentratiekamp uniform werd een pit en de zwarte kamp schoensmeer, de olie. Niet ver van de honderden vermoorde gevangenen verzamelden de levende skeletten zich voor het aansteken van het Chanoeka licht.

Nadat de rabbijn van Bluzhov het lichtje had aangestoken, zong hij met een stem vol van verdriet en pijn de eerste twee zegeningen. Aarzelend, keek hij om zich heen alsof hij iets zocht, waarna hij zich opnieuw naar het flikkerende lichtje omdraaide. Met een sterke, geruststellende stem zong hij de derde zegen:

“Gezegend zijt Gij, o Heer onze God, Koning van het heelal, die ons in leven heeft gehouden en ons heeft bewaard en ons in staat heeft gesteld dit seizoen te bereiken."

Na de ceremonie zei een man tegen de rabbijn: “Ik begrijp dat u in deze miserabele tijd het Chanoeka licht wilt ontsteken… Maar hoe kunt u God danken terwijl er in de schaduw van het Chanoeka licht buiten honderden vermoorde Joden op een hoop liggen? Terwijl in dit kamp duizenden levende Joodse skeletten rondlopen en miljoenen vermoord worden? Noemt u dit ‘bewaard blijven’?”

“U heeft helemaal gelijk,” antwoorde de rabbijn. “Ik vroeg mezelf ook af wat ik met deze zegen aan moest en wilde met mijn collega rabbijnen overleggen. Maar toen ik mij omdraaide, zag ik achter mij een grote groep levende Joden staan. Op hun gezichten zag ik geloof, toewijding en concentratie.  En toen zei ik tegen mijzelf: als God, gezegend zij Hij, zo’n volk heeft in tijden als deze, als zij tijdens het aansteken van het Chanoeka licht de hopen lichamen van hun geliefde vaders, broers en zoons zien liggen en vanuit iedere hoek hen de dood wacht; Als zij, ondanks dit alles, bij elkaar staan en met devotie luisteren naar de Chanoeka zegen, dan ben ik juist verplicht om de derde zegen te reciteren.”

Een klomp van een van de gevangenen diende als een Chanoekia; draadjes van een concentratiekamp uniform werd een pit en de zwarte kamp schoensmeer, de olie.

1944, Nieder Orschel, een Buchenwald slavenarbeides satelliet kamp

De winter maakte het leven nog moeilijker. Door het ontbrekende oorlogsfront nieuws naderden de mannen hun breekpunt. Ook al leert de Joodse wet dat men zijn leven niet moet riskeren om een gebod te vervullen, besloot Simche Unsdorfer toch het risico te nemen en Chanoeka te vieren.  Het zou de uitgehongerde zielen van de mannen verwarmen en hen inspireren met hoop en geloof. Het feest zou hen de moed geven om de lange, grimmige en ijzige winter door te kunnen komen.

Op 11 december, na het avond appèl, goot Simche de uit de fabriek gesmokkelde olie in het lege gedeelte van een schoensmeerdoosje, en fabriceerde een pit van een paar draadjes van zijn dunne deken. Opeens realiseerde hij zich dat hij de lucifers was vergeten. De hongerige mannen rondom zijn tafel waren bereid een beetje van hun waterdunne soep over te laten. De vijf porties werden uitgewisseld tegen een sigaret, waarmee een doosje lucifers geleend kon worden.

Terwijl het kleine lampje onder zijn bed stond te flikkeren reciteerde Simche de drie traditionele zegeningen.

Niet alleen de ‘religieuzen’ in de barak, maar vele anderen kwamen erbij om zachtjes de traditionele Chanoeka liederen te zingen. Ongewild kwamen herinneringen aan vroegere Chanoeka vieringen in gedachten en de tranen stroomden over de uitgeteerde wangen.

ACHTUNG!” klonk het opeens. ‘De hond’, een magere, kleine Unterschaarführer trad binnen voor een van zijn verrassingsbezoeken. Hij zocht altijd naar een excuus om zijn hondenzweep te kunnen gebruiken. Snuivend als zijn Elzasser hond schreeuwde hij: “Hier stinkts ja von Oehl! ” [Het stinkt hier naar olie.]

Simche’s hart sloeg over van schrik. Hond en baas liepen langzaam langs de stapelbedden. Simche dorst het lampje onder het bed niet uit te stampen want een verkeerde beweging, en de waakhond zou hem aanvallen. Binnen een paar minuten zou ‘de hond’ hun beddenrij bereiken. Niets kon hen meer redden.

Maar opeens begon het luchtalarm te gillen en doofden alle kamplichten.

Fliegeralarm! Fliegeralarm!” echode door het kamp. Iedereen moest dan zo snel mogelijk naar buiten rennen.

“Er zal een onderzoek worden ingesteld!” schreeuwde ‘de hond’ boven het lawaai.

Vliegensvlug drukte Simche met zijn schoen het lichtje uit, greep zijn chanoekia en volgde zijn de mannen naar buiten. Dit was het wonder van Chanoeka. Ze waren door de Heere God geholpen, zelfs in dit slavenarbeiders kamp bij Nieder-Orschel.

Buiten, in de ijskoude, door sterren verlichte nacht, met het zware gebrom van geallieerde bommenwerpers boven hun hoofd, bleef Simche zachtjes de traditionele zegeningen mompelen. Met een hart vol dankbaarheid aan de God die wonderen voor Zijn volk had verricht. Zowel in het verleden als het heden.

Een maaltijd voor

Joodse ouderen in Oekraïne

Petra-van-der-Zande_avatar-90x90

De auteur

Petra van der Zande

Petra van der Zande woont sinds 1989 in Jeruzalem. Samen met haar man zorgde zij 21 jaar lang voor vier meervoudig gehandicapte Israëlische pleegkinderen. Nu is zij onder andere actief...

Doneren
Abonneren
Agenda