Wat heeft de Thora met Israël te maken?
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
2 juni 2025
Wat heeft landbezit met geloof van doen? Een overpeinzing naar aanleiding van het geven van de Thora aan het Joodse volk.
Met Sjawoe’ot, het Wekenfeest, dat dit jaar op 2 en 3 juni valt, kregen we ver weg van de menselijke beschaving de Thora, de Bijbel, zoals we dit in de hoofdstukken 19 en 20 van het tweede boek van de Thora, Exodus lezen.
Bestaat er een directe verbinding tussen de Thora en het bewonen en bewerken van het heilige land?
De vraag of het Joodse volk het recht heeft om in het heilige land te wonen is zowel actueel als eeuwenoud. Religieus, politiek en moreel roept deze kwestie fundamentele spanningen op tussen beloften, bevelen, opdrachten en realiteiten.
De Thora, als kerntekst van het Jodendom, biedt echter een krachtig uitgangspunt. De Thora bevestigt ondubbelzinnig dat het Joodse volk het recht – en zelfs de plicht – heeft om in Israël te wonen. Tegelijkertijd vereist dit recht een morele verantwoordelijkheid en verbondenheid met G'ds geboden.
De belofte aan de aartsvaders
Het recht op het land Israël begint met G’ds belofte aan de aartsvaders. In Genesis 12:7 zegt G'd tegen Abraham: “Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.” Deze belofte wordt herhaald aan Isaak (Genesis 26:3) en Jakob (Genesis 28:13).
Het gaat hier niet slechts om een abstracte zegen. Het is een concrete toezegging van territorium. De herhaling van deze belofte op verschillende momenten bevestigt haar blijvende geldigheid en centrale rol in de relatie tussen G'd en het volk Israël.
Sommige critici wijzen erop dat een belofte geen automatisch eigendomsrecht impliceert. Maar de context maakt duidelijk dat het hier gaat om meer dan symboliek. G'd belooft niet alleen het land, Hij doet het overgaan in het bezit van Israël, zoals in Exodus (6:8) staat: “Ik zal u brengen naar het land... en Ik zal het u geven als erfenis.” Het woord “erfenis” duidt op een permanent, onvervreemdbaar bezit.
Het recht om in dit land te wonen blijft afhankelijk van ons gedrag. De Thora verbindt het wonen in het land aan trouw aan G'ds geboden.
Een actieve plicht
De Thora beperkt zich niet tot beloven alleen. Zij geeft ook expliciete geboden met betrekking tot het wonen in het land. In Numeri (33:53) zegt G'd: “Gij zult het land in bezit nemen en daarin wonen, want u heb Ik het land gegeven om het in bezit te nemen.” Deze passage is volgens vele commentatoren, waaronder Nachmanides (13e eeuw), een gebod van G’d om het land daadwerkelijk te bewonen en niet alleen te bezitten. Nachmanides noemt dit zelfs een van de geboden die voor altijd gelden.
Daarmee verschuift het recht op het land van een louter historisch-religieuze claim naar een actieve plicht. Israël bewonen is geen vrijblijvende optie voor het Joodse volk. Het is een uitdrukking van trouw aan de G’ddelijke opdracht. Deze visie is vooral relevant in tijden van ballingschap en terugkeer, zoals de moderne periode waarin de Joodse terugkeer naar het land Israël plaatsvindt.
Verbonden met G'ds geboden
De Thora benadrukt bovendien dat het land niet zomaar een geografische locatie is, maar een heilige ruimte waarin de relatie tussen G'd en het volk tot bloei komt. In Deuteronomium (11:12) staat: “Een land dat uw G'd, verzorgt; voortdurend zijn de ogen van G’d daarop gericht, van het begin van het jaar tot het einde ervan.” Dit duidt op een bijzondere band tussen G'd en het land zelf. Het is een unieke plaats voor religieuze vervulling.
De ge- en verboden zijn in vele gevallen ook geografisch gebonden. Tal van voorschriften in de Thora, zoals het sabbatsjaar, de hoeken van het veld voor de armen en de tienden, zijn alleen van toepassing in het land. Zonder het land kan het Joodse volk niet volledig leven volgens G’ds wil. Dit versterkt de conclusie dat wonen in Israël geen toeval is. Het is een noodzakelijke voorwaarde voor de religieuze identiteit van Israël.
Toch is dit recht niet absoluut. Het blijft afhankelijk van ons gedrag. De Thora verbindt het wonen in het land aan trouw aan G'ds geboden. In Deuteronomium 28, het hoofdstuk van de zegeningen en de vloeken, wordt expliciet gesteld dat ongehoorzaamheid leidt tot ballingschap. Het land “spuwt” haar bewoners uit als zij de geboden niet naleven (Lev. 18:28). Het recht op het land gaat samen met onze opdracht.
Het recht om te wonen
Dat betekent echter niet dat het recht zelf vervalt, maar dat het tijdelijk opgeschort kan worden. Zoals de ballingschap in de Bijbelse tijd niet het einde was van de band met het land, zo vormt ook de moderne terugkeer slechts een herstel van een bestaand recht, niet de creatie van een nieuw recht.
Op basis van de Thora heeft het Joodse volk het recht om in Israël te wonen. Dat recht is geworteld in G’ds belofte, verankerd in geboden en vervuld in religieuze praktijk. Tegelijkertijd eist dit recht een houding van gehoorzaamheid, nederigheid en rechtvaardigheid.
Israël is geen gewoon land. Het wonen erin is geen vanzelfsprekendheid. Het is een heilige opdracht, gedragen door belofte én verantwoordelijkheid. In een wereld vol politieke spanningen blijft de Thora een tijdloos fundament voor de band tussen het Joodse volk en zijn land.