De afgelopen Sjabbat was heel anders dan we verwacht hadden. Vrijdagochtend dachten we één gast te hebben. Een paar uur later kwamen er nog eens twee bij. Even daarna nog één. En toen het eenmaal Sjabbat was, vroegen na het avondgebed in de synagoge nog eens vijf jeshiva-jongens of ze de volgende dag na het ochtendgebed bij ons konden eten. Uiteindelijk zaten we Sjabbatochtend met tien gasten, plus ons eigen gezin, aan tafel.
Maar dit keer was niet zoals de meeste Sjabbatmaaltijden bij ons. Het was levendig, heel levendig. De tafel was niet alleen gevuld met Sjabbatliederen en woorden van Thora, maar ook met vurige, soms ongemakkelijk zware gesprekken. Eén van de onverwachte gasten, voor het eerst bij ons thuis, was een leuke jongen aan het eind van zijn tienerjaren, begin twintig. Hij kwam uit een gebroken gezin. Zijn ouders waren gescheiden toen hij klein was. Zijn vader bleef chassidisch, maar zijn moeder, die hem opvoedde, leeft vandaag seculier. Deze jongen is pas recent, langzaam en moeizaam, begonnen om terug te keren naar het Jodendom. Maar de pijn van zijn verleden zit in al zijn vezels en verduistert vaak zijn denken.
Hij stelde onze vaste gasten, de chassidische jeshiva-jongens, voor een flinke uitdaging. Zij hielden zich stevig, maar hij ook. Ik keek hoe de woorden heen en weer gingen, scherp maar altijd respectvol, zwaar maar toch binnen de grenzen van wederzijds respect. Het deed me denken aan de Misjna (Avot 5:17): “Elke discussie die omwille van de Hemel is, zal standhouden.”
Om voor mezelf te verbeelden wat ik zag, maakte ik een eenvoudige gelijkenis. Twee mensen zitten tegenover elkaar. De een heft zijn rechterhand op en zegt: “Dit is rechts.” De ander zegt: “Nee, dit is rechts!” en steekt zijn eigen rechterhand op. Vanuit hun positie ziet de een de ander zijn rechts als links. Ze kunnen eindeloos discussiëren, maar ze beseffen niet dat ze allebei gelijk hebben, ieder vanuit zijn eigen invalshoek. Zo is het ook in het leven, en zelfs in Thora-discussies; veschillende perspectieven, maar beide kunnen waar zijn.
Toen kwam de scherpste stelling van de avond. Onze nieuwe gast hield vol: “Er bestaat niet zoiets als G-d dienen liesjma.” Liesjma betekent: Thora leren of een mitzvah (goede daad) doen puur omwille van de Hemel, zonder eigenbelang; geen eer, geen beloning, zelfs niet de geruststelling dat je geen schuldgevoel hebt. Onze jeshiva-jongens reageerden fel: “De enige reden dat we Thora en mitzvot doen, is omdat Hasjem het ons heeft opgedragen.” Een ander voegde toe: “We doen het omdat we de Ratson Hasjem (wil van G-d) willen doen, uit Ahavat Hasjem, een liefde tot G-d.” Maar onze gast hield vol: “Als je het niet doet, dan voel je je toch slecht? Dat is dus je drijfveer. Je wilt je niet schuldig voelen. Dat is geen liesjma!”
De discussie laaide hoog op tot het in een ongemakkelijke impasse vastliep. Ik wachtte rustig, liet de tafel even ademen en zong twee lange liederen met de jongens om de sfeer te kalmeren. Pas daarna sprak ik, niet alleen tot de jeshiva-jongens, maar ook tot onze nieuwe gast. Wat ik deelde, was bedoeld voor beide kanten van de tafel.
Een mooie zegen
Terwijl ik dacht hoe twee kanten tegelijk gelijk konden hebben, herinnerde ik me dat deze Sjabbat ook de jaartijd (overlijdensdag) was van de Baal Tosfos Jom Tov, rabbijn Yom Tov Lipman Heller (1579–1654). Een buitengewone geleerde en Thora-commentator, wiens werken we tot op de dag van vandaag leren. Eén van zijn blijvende bijdragen is een gebed die we tot vandaag in de synagoge zeggen voor elke Thora-lezing op Sjabbat: een zegen voor wie zich onthoudt van praten tijdens de gebedendienst en het lezen van de Thora.
Het gebed vraagt G-d om hen die hun mond en tong in de synagoge bewaken, te beschermen voor tegenspoed en verdriet, en hen te geven alle zegeningen die in de Thora geschreven staan. En het bijzondere hiervan? Bijna elke Joodse gemeenschap, wereldwijd, zegt dit gebed voor elke openbare Thora-lezing.
Wanneer wij bidden, of ons aan G-ds geboden houden, is dat bijzonder en kostbaar!
Onze geleerden hebben al sterk gewaarschuwd voor het zware kwaad van praten tijdens de gebeden en de Thora-lezing. Vele grote rabbijnen schreven door de eeuwen heen strenge waarschuwingen. Maar wat deed de Baal Tosfos Yom Tov? Hij donderde niet met vuur en dreiging, hij schreef geen veroordelingen. In plaats daarvan stelde hij een zegen op: een warm gebed voor hen die zwijgen. Zijn focus lag niet op de zondaar, maar op degene die juist handelde.
En wat is gebleven bij het Joodse volk? Niet de woorden van straffen of de dreiging, die grotendeels vergeten zijn, maar zijn woorden van zegen, die tot vandaag wekelijks klinken. Zijn bemoediging is wat de hele Joodse wereld heeft aangenomen.
En hier ligt een diepe les voor ons als ouders en onderwijzers. Als een kind struikelt, moeten we hem natuurlijk corrigeren. Maar corrigeren betekent chinoech -opvoeden- niet breken. Niet schreeuwen, maar leren. Het doel is dat een kind er iets van meeneemt. Dus moet het op een manier gebeuren dat hij kan accepteren. De Baal Tosfos Yom Tov leefde in de schaduw van de verschrikkelijke Chmielnicki-bloedbaden (1648–1649), die hij direct verbond met nalatigheid op dit gebied. Gezien zijn omstandigheden had hij met angstaanjagende woorden kunnen dreigen. Maar in plaats daarvan schreef hij een zegen. En tot vandaag leeft die zegen nog altijd voort.
Zo ook met onze kinderen: de terechtwijzing moet altijd met liefde zijn, en alleen met liefde. “De woorden van de wijzen worden gehoord wanneer zij zacht gesproken worden, meer dan het geschreeuw van een heerser over dwazen.” (Prediker 9:17).
Ezels
Met dit in gedachten keek ik rond de tafel, naar de jeshiva-jongens en naar onze gast, en zei hun dat ze allebei gelijk hadden: ieder vanuit een ander gezichtspunt. De jeshiva-studenten hadden gelijk dat het ideaal is om G-d te dienen liesjma, enkel en alleen omwille van de Hemel. Maar in onze generatie, door yeridat hadorot (de neergang van de generaties), ligt dat niveau bijna buiten bereik. Wij kunnen ons niet meten met de eerste generaties.
Ik vertelde hen hoe de Rebbe van Rizhin, rabbijn Yisroel Friedman (1796–1850), zei: als je een ezel zou zien bidden, zou iedereen erover praten. Toen de Risjoniem - de eerste generaties - de eerste woorden van het avondgebed zeiden, was dat “niets bijzonders.” Dat was hun niveau, het was “normaal.”
De Joodse Geleerden zelf zeiden in de Talmoed (Sotah 49b): “Als de eerste generaties als mensen waren, dan zijn wij als ezels.” Heb je ooit een ezel zien bidden, mitzvot doen, of zien leren? Wanneer ezels een avondgebed bidden, is dat echt iets bijzonders! En dat zijn wij! Wanneer wij bidden, of ons aan G-ds geboden houden, is dat bijzonder en kostbaar!
Want G-d Zelf waardeert de kleine, worstelende stappen van een zwakke generatie nog meer dan de volmaakte dienst van zelfs de grootste rabbijnen.
De Midrasj (samenstelling van Joodse overleveringen) zegt dat we G-d moeten dienen met zowel onze yetzer tov (goede neiging) en met de yetzer hara (slechte neiging). Hoe doen we dit? Rabbijn Elimelech Biderman legt uit dat wanneer een jongen ’s morgens niet uit zijn bed kan komen voor het ochtendgebed, en geen zin heeft om naar jeshiva te gaan, hij dan aan zijn vrienden kan denken: hoeveel plezier te samen hebben, wat ze samen kunnen doen, zelfs al heeft het helemaal niets met leren te maken. Als dat hem uit bed helpt, dan dient hij G-d zelfs met zijn yetzer hara! En ook daarvoor krijgt hij zijn loon in de Hemel. Want G-d houdt van hem, ongeacht wat. Hij ziet de strijd, en Hij weegt de moeite. Lefoem tzara agra, de beloning staat in verhouding tot de inspanning.
Kacha!
De jongen, nogal overdonderd, vroeg rabbijn Kanievsky, die een van de meest gerespecteerde rabbijnen was van zijn generatie: “Waarom?” En het antwoord kwam in typisch Israëlische straattaal: “Kacha!” Zo is het nou eenmaal. Want G-d Zelf waardeert de kleine, worstelende stappen van een zwakke generatie nog meer dan de volmaakte dienst van zelfs de grootste rabbijnen.
Asjree josjvee beetecha, od yehaleloecha selah. Asjree ha’am sje’kacha’ lo, asjree ha’am sjeHasjem Elokav. “Gelukkig zijn zij die in Uw huis wonen, zij zullen U voor eeuwig loven. Gelukkig het volk voor wie ‘kacha’ zo is het; gelukkig het volk van wie Hasjem hun G-d is” (Psalm 144:15) die hen onvoorwaardelijk liefheeft.
En misschien is dat ook de verborgen pracht van een Sjabbattafel vol gasten. Elke week en Joodse feestdag wordt onze tafel langer, en de kosten hoger. Het kost veel moeite, en ja, ook veel geld, maar die inspanning zelf wordt onderdeel van onze dienst aan G-d. Hachnasat orchim (gasten ontvangen) is een mitzvah die we trots dragen, ook als het echte opoffering vraagt.
Want boven alles is de echte zegen om onze jeshiva-jongens - diezelfde kostbare zielen die Hasjem zo liefheeft - gelukkig te zien, en thuis te zien voelen. Dat is oneindig meer waard dan welke rekening dan ook.