Waar ging het eigenlijk om bij de allereerste grote bevrijding in de Bijbel?
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
20 februari 2025
Als Joods volk leven we in moeilijke tijden. De wreedheid van sommigen om ons heen kent geen grenzen. Het gijzelingsdrama ontvouwt zich tergend langzaam voor onze ogen. De Talmoed stelt, dat het land Israël met veel pijnigingen wordt verkregen. Al deze bevrijdingsprocessen gaan met veel pijn en ellende gepaard. We houden de moed maar op de achtergrond speelt een peilloos leed.
Niet voor niets stelt de Talmoed, dat “alles wat met de voorouders gebeurde, een teken is voor hun nakomelingen”. Dit soort drama’s staan al beschreven in de Tora (Bijbel).
Farao’s verstokte hart
We lezen deze weken wereldwijd in de synagogen over de 10 plagen, die Egypte troffen toe Farao weigerde de Joden te laten vertrekken na 210 jaar slavernij. G’d verstokte het hard van farao omdat deze zichzelf tot god had uitgeroepen.
Zoals de profeet Ezechiël zo treffend schildert (29:3): “Zo zegt G’d: "Zie, Ik ben tegen u, farao, koning van Egypte, de grote krokodil die ligt te midden van zijn stromen, die zegt: ‘De Nijl is van mij; ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’" De farao’s werden verafgood. De Nijl ook. Farao’s hoogmoed kende geen grenzen.
Farao’s geheim ontmaskerd
G’d wilde met zijn ingebeeldheid afrekenen. Daarom moesten Mozes en Aharon ’s ochtends farao bezoeken tijdens zijn bad in de Nijl. Farao had zijn volk wijsgemaakt dat hij een godheid was. Het bewijs daarvoor was dat hij nooit naar de toilet moest.
Maar deze mens moest natuurlijk een paar keer per dag zijn behoeften doen. Dat deed farao tijdens zijn baden in de Nijl. Mozes en Aharon toonden farao, dat zij zijn geheim kenden. Farao riep door zijn afgoderij, zijn hardnekkigheid en het feit, dat hij G’ds almacht niet wilde erkennen veel leed over zichzelf en zijn volk af.
G’ds plan
Daarna wordt een deel van G’ds plan duidelijk (Ex. 6:2): “Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als G’d de Almachtige, maar met Mijn vierletterige Naam ben Ik hun niet bekend geweest”.
G’ds onuitsprekelijke naam die wij als Eeu-wige vertalen, duidt ook op het realiseren van Zijn beloften. Vlak voor de uittocht uit Egypte verklaart G’d, dat Hij dit voornamelijk doet omdat hij de Aartsvaderen het land Israël had toegezegd (Ex. 6:3): “Ook heb Ik Mijn verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven, het land van hun vreemdelingschap, waarin zij als vreemdeling verbleven”.
Plagen als natuurrampen
G’d wilde duidelijk maken dat Hij het was, die de Israëlieten uitvoerde. De tien plagen konden ook als een reeks natuurrampen worden geïnterpreteerd, die ‘bij toeval’ Egypte troffen. Bij het ‘verbond tussen de stukken’ (Gen. 15) had G’d de slavernij en verdrukking al voorspeld. Dit was nodig om van de Israëlieten een trouw en dienstbaar volk te maken.
Maar de Egyptenaren maakten het in hun wreedheid te bont. Vandaar dat G’d de slavernij beperkte qua tijd. In plaats van 430 jaar slavernij werden dit 210: “Bovendien heb Ik Zelf het gekerm gehoord van de Israëlieten, die de Egyptenaren voor zich laten werken, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht”.
Pas op de berg Sinaï openbaarde G’d zich als G’d aan het joodse volk (Ex. 6:5): ”Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een G’d zijn. Dan zult u weten dat Ik uw G’d, ben, Die u uitleidt van onder de dwangarbeid van de Egyptenaren”.
Eerst Tora dan Israël
Pas nadat de Israëlieten de Tora (Bijbel) geaccepteerd hadden, werd het land Israël realiteit (Ex. 6:7): “Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, G’d”.
Het land Israël wordt ons ‘erfelijk bezit’. Rabbi Mordechai Gifter (1915-2001) uit Cleveland (Ohio) legt het verschil uit tussen een gewone erfenis (Hebreeuws: jeroesja) en een erfelijk bezit (Hebreeuws: morasja). Een erfenis wordt na het overlijden van de erflater volledig eigendom van de erfgenamen. Deze kunnen met de erfenis doen en laten wat ze willen.
Israël niet veranderen en niet verkwanselen
Een erfelijk bezit daarentegen is allereerst een opdracht. Het Engelse woord ‘legacy’ benadert dit begrip het beste. Israël is onze opdracht. We moeten – vanuit de Bijbelteksten – daar wonen en leven. We moeten ons vaderland in bezit nemen, zoals de Tora vele malen benadrukt.
Maar niet alleen dat. We mogen onze ‘legacy’ ook niet veranderen en zeker niet verkwanselen. Daarom was de Lubavitscher Rebbe zo tegen het weggeven van land voor een zogenaamde vrede, zoals met Gaza gebeurde in 2005.