Sluiten

Zoeken.

Tisja Be'av: Het grote gemis

Door Yoel Schukkmann - 

16 juli 2021

Waarom de Tempelberg zo belangrijk is voor Joden

Van alle dagen op de Joodse kalender, is het aankomende 18 juli de meest trieste dag van het hele jaar. Op dit moment zitten we in een drie weken lange rouwperiode waarin wij, onder andere, niet naar muziek luisteren, geen feesten vieren, ons haar niet knippen, ons niet scheren en zelfs geen nieuwe kleren kopen. Dit is een periode dat optelt naar Tisja Be’av – de dag waarop de Tempel was vernietigd in het jaar 70.

Wat het Joodse volk mist

Lang geleden hadden wij het voorrecht om de glorie van G-ds aanwezigheid met onze eigen ogen te zien. Elke dag zagen wij hoe de kohaniem (priesters) de tempeldiensten uitvoerden en hoe de Levieten hen vergezelden in prachtige zang en muziek. Elk jaar werden onze harten aangeraakt wanneer de hogepriester G-d aanriep op Jom Kippoer (Grote Verzoendag), de heiligste dag van het jaar. We maakten de onvoorstelbare vreugde van de feestvieringen tijdens Soekot (Loofhuttenfeest) mee en brachten al onze dagen en nachten door met de geweldige geur van het reukoffer om ons heen.

We zagen hoe de rook van de offergaven in de Tempel, zelfs op de meest winderige winterdagen, in een rechte lijn als een pijl naar de hemel steeg en hoe de vlam van de gouden menora altijd brandde zonder te haperen. We zagen hoe de toonbroden een hele week lang vers en warm bleven tot het moment dat ze werden verwijderd. Op Jom Kippoer stonden wij naast onze broers, ooms, neven, zonen en duizenden anderen op de dicht opeengepakte binnenplaats van de Tempel, toen op het wonderbaarlijke wijze voor iedereen mogelijk werd om plat op de grond te vallen in aanbidding voor G-d.

Lang geleden hadden wij het voorrecht om de glorie van G-ds aanwezigheid met onze eigen ogen te zien.

We aten het heerlijke Pesach-offer en verwelkomden later de boeren die hun eerste vruchten vanuit het hele land naar de Tempel brachten. We luisterden vol ontzag naar de wonderlijke woorden van het Sanhedrin die in een halve cirkel in de lisjkat hagazit (kamer van gehouwen stenen) van de Tempel zat. Elke dag leefden en ademden wij heiligheid in. Het was overal om ons heen. Maar toen 1951 jaar geleden de tijd van de vernietiging aanbrak, verwoestten de Romeinen het Heilige Huis en vermoorden zij degenen die de tempeldienst verrichtten. Ze verdreven het Sanhedrin en de aanwezigheid van de Eeuwige van alles, behalve van één enkele Westelijke muur; wat vandaag beter bekend staat als de ‘Klaagmuur’. Van deze muur staat geschreven dat de G-ddelijke aanwezigheid deze nooit zal verlaten. Nu, vele lange en bittere jaren later, zijn velen van ons naar huis teruggekeerd, maar niets is hetzelfde. De vernietiging, en daaropvolgende ballingschap, heeft veel meer weggenomen dan fysieke bezittingen.

Toen de Tempel er nog was, straalde G-ds aanwezigheid daar openlijk. Het licht van G-d scheen uit de Heilige Tempel zodat de hele wereld het kon zien “als een getuigenis voor de wereld dat G-ds aanwezigheid op het Joodse volk rust” (B.T Sjabbat 22b). Maar toen de Tempel werd verwoest, werd het felle licht van G-d als het ware onderdrukt. De Talmoed zegt: “Iemand die de Tempel niet in haar volle glorie heeft gezien, heeft nog nooit een echt prachtig gebouw gezien”. Probeer om het meest indrukwekkende gebouw te herinneren dat je ooit gezien hebt en denk dan dat de Heilige Tempel oneindig veel mooier was. En het was veel meer dan alleen maar een mooi gebouw. Het was het middelpunt van een hele andere wereld.

Aandenken aan de vernietiging

Wie ooit in een religieus Joods huis is geweest zou het misschien wel zijn opgevallen dat er na binnenkomst een kale vierkant te zien is op de muur tegenover de ingang. Wij noemen dit de ‘zecher le'Choerban (aandenken aan de vernietiging). Dit is een stuk pleister van een halve meter dat afgeschraapt is van de muur, want… hoe kunnen wij ons eigen huis volledig voltooien als G-d’s huis nog in puin ligt?

Op een bepaalde voormiddag van Tisja Be’av sloot rabbijn Mosje Schreiber zichzelf op in zijn studiekamer voor de rouwmaaltijd voorgaande aan de vastendag. Dit wekte de interesse op van zijn nieuwsgierige leerlingen. Een van hen, Mosje van Novostam, slaagde erin om een glimp op te vangen van de rabbijn. Rabbijn Schreiber zat op de grond en huilde zonder terughoudendheid om het verlies van de Tempel. Een beker verzamelde de tranen die, druppel voor druppel, langs zijn baard rolden. Na een tijdje was het vol, en dronk hij de hele beker; wat men deed denken aan de ballingen van Zion (Psalm 102:10).

De Koning in ballingschap

Een koning moest ooit vluchten uit zijn koninkrijk. In een ver land verbleef hij bij een van zijn trouwe vrienden. Maar de koning merkte op dat zijn gastheer soms verdrietig was en bitter huilde. Andere keren leek hij buitengewoon gelukkig. Op een dag vroeg hij zijn vriend: 'Ben je nou blij of verdrietig?' De gastheer antwoordde hem: “Ik ben het allebei. Ik ben triest dat u het paleis moest verlaten, maar ik ben ook blij omdat de koning bij mij thuis is."

In deze tijd rouwen wij omdat G-d, als het ware, in ballingschap is. Maar tegelijkertijd zijn wij ook blij omdat Hij nu bij ons is, en we vertrouwen erop dat alles wat onze Vader -de Koning- doet, goed is. Rabbijn Levi Jitschak van Berditchev (1740-1810) schrijft: “G-d heeft de Tempel vernietigd en wij zijn in ballingschap, maar het is zeker allemaal ten goede van het Joodse volk. G-d zal medelijden met ons hebben. Hij zal de Heilige Tempel herbouwen en het zal nog mooier zijn dan voorheen. Wat op dit moment negatief lijkt, is eigenlijk allemaal in ons voordeel.” Er staat in Psalm 89:16: "Welzalig het volk dat de jubelroep kent, zij wandelen, Heere, in het licht van Uw aanschijn.” Rabbijn Eliezer HaLevi Horowitz zegt over dit vers dat het Hebreeuwse woord voor ‘jubelroep’ (teroe'a), komt van het woord ‘ra’ (slecht). Dus het vers leert ons: "Welzalig is het volk dat weet dat zelfs het slechte voor hun bestwil is”.

In deze tijd rouwen wij omdat G-d, als het ware, in ballingschap is. Maar tegelijkertijd zijn wij ook blij omdat Hij nu bij ons is.

Wij weten ook dat we dit op een dag met onze eigen ogen zullen kunnen zien. Daarom lezen wij in de synagoge op de zeven sabbatten die volgen op Tisja Be’av, de ‘sjiwa d’nechemta’. Dit zijn zeven profetieën die over vertroosting en de belofte van terugkeer naar ons Heilige Land spreken. De eerste Sjabbat van deze weken wordt ‘Sjabbat nachamoe’ genoemd omdat we die dag lezen: “nachamoe nachamoe ami jomar Elokeichem” (weest getroost, weest getroost, Mijn volk, zegt jullie G-d). De Joodse geleerden leren ons: "Wie rouwt om Jeruzalem, zal het verdienen om haar vreugde te zien”.

Hier in Israël zeggen ze: “Lag BaOmer was dit jaar geen Lag BaOmer, Sjavoe’ot was geen Sjavoe’ot [in verband met een ongeluk in een synagoge waar een tribune vol met jonge jesjiwa-jongens instorte]. Moge dan ook deze Tisja Be’av geen Tisja Be’av zijn!”

Dat aankomende Tisja Be’av al een feestdag moge zijn.

Ontwerp zonder titel

De auteur

Yoel Schukkmann

Yoel Schukkmann groeide op in Nederland, waar hij chassidisch werd, wat wij zouden noemen 'ultra-orthodox' Joods. Hij verhuisde daarom in zijn tienerjaren naar Israël om in een jesjiewa te leren....

Doneren
Abonneren
Agenda