De Joodse overlevering is vol van allerlei verhalen en uitleggingen van de Thora. Maar niet alle zijn makkelijk te begrijpen. Rebbe Tzi Hersh Shapira (1850-1913) van Munkatch vraagt hierom: waarom lieten de Joodse geleerden ons zoveel agadatas (verhalen) en uitspraken na die zo moeilijk te begrijpen lijken? Waarom staan ze überhaupt in de Talmoed?
Hij antwoordt met een parabel. Er was eens een koning met een geliefde enige zoon. De koning wist dat hij zelf jong zou sterven, en vreesde dat zijn ministers zijn vermogen in beslag zouden nemen, of dat zijn zoon, nog maar een kind, alles dwaas zou verkwisten. “Waar kan ik mijn bezit onderbrengen zodat het veilig blijft en toch bereikbaar is voor mijn zoon?” vroeg hij zichzelf. Dus bedacht de koning een plan: Eerst huurde de koning een meesterschilder in om de prins serieuze kunstlessen te geven; om hem te leren schilderen. De prins leerde snel en werd begaafd met een “oog” voor detail.
Daarna gaf de koning dezelfde meesterschilder de opdracht om elk gebouw op het paleisterrein te bedekken met schitterende muurschilderingen. Elk gebouw met een andere scène, geschilderd tot in het allerkleinste detail: zonsondergangen, machtige leeuwen, sterrenhemels. Maar in elke schildering zei de koning dat hij één piepklein gebrek moest laten: een leeuwenpoot eenvoudig gelaten, een horizon met één ontbrekend punt, een maan die niet tot in de perfectie getekend is, enzovoort. De koning wilde dat een gewone persoon niets zou merken aan de muurschilderingen, maar dat elke geschoolde schilder meteen zou zien dat juist dit ene punt de precisie van de rest mist. En zo liet de schilder er bij elke muurschildering één klein, bewust “eenvoudig” plekje achter.
Elke moeite die we doormaken, elk stukje dat “ontbreekt” in ons leven, juist daarin ligt de verborgen schat van Hasjem.
Toen de
muurschilderingen klaar waren, ging de koning naar elke “onvolkomenheid”, elk
eenvoudig puntje, en bouwde erachter een klein deurtje, en verborg achter elk
een deel van zijn rijkdommen. Kort daarop stierf de koning.
Als kind hield de jonge prins ervan om al deze muurschilderingen in het paleis
te bewonderen. Wie de schilderingen zag prees de pracht ervan, en niemand
merkte zelfs maar een verschil. Ook al was de prins het met hen eens, was er
nog altijd iets dat hem dwars zat. 'Deze leeuw is prachtig,' dacht hij, 'maar
waarom is één poot zo eenvoudig?' Hij zag dezelfde eigenaardigheid in elke
kamer, al dacht hij er verder niet over na. Pas jaren later realiseerde hij: 'Mijn vader was geen simpele man; hij was wijs
en rijk. In elke schildering zit één bewuste onvolkomenheid. Daar moet een
reden voor zijn.' En zo begon hij juist op die plekken te peilen, te krabben en
te graven totdat hij de kleine deurtjes ontdekte en, daarachter, de verborgen
schatten.
Een levensles
Hoewel de Rabbijn Shapira dit schreef om moeilijke delen van de Talmoed uit te leggen, kan hetzelfde op ons leven worden toegepast. We kijken naar een mooi schilderij: een liefdevol gezin, een vreugdevolle bruiloft, een warme Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar) deze week; een aankomend nieuw jaar met familie en vrienden. Maar als we beter kijken, zien we een “onvolkomenheid” in die ene “eenvoudige voet”.De onvolkomenheid van de huidige langdurige oorlog hier in Israël. Ontelbare families die hun Rosj Hasjana zullen doorbrengen met een ontbrekende vader, een afwezige geliefde, met iets dat niet is zoals het hoort. En die onvolkomenheden doen pijn. Maar toch leert de parabel van de Munkatcher Rebbe ons: juist onder die ontbrekende punten heeft Hasjem Zijn schatten verborgen. Wanneer de tijd komt van de ultieme verlossing zullen die schatten volledig onthuld worden. Maar tot die tijd houden we ons vast aan de woorden van de Psalmist: “Toon ons, Hasjem, Uw goedheid, en Uw verlossing zult U ons geven" (Psalm 85:8). En we vragen Hem dan: Toon ons Uw goedheid op een manier waarnaar we niet hoeven te zoeken.
En met dit vertrouwen kunnen we het nieuwe jaar binnengaan, klaar om de schatten te ontdekken die Hij voor ons verborgen heeft.
Niet in de hemel
In de Thora-lezing van vorige week, de laatste van dit jaar, lazen we: “Want dit gebod dat ik je vandaag
opleg, is niet te moeilijk voor je en niet ver weg. Het is niet in de hemel,
zodat je zou zeggen: Wie zal voor ons naar de hemel opklimmen, het voor ons
halen en het ons laten horen, zodat wij het kunnen doen?” (Deuteronomium
30:11-12).
Rashi (1040-1105) legt uit dat het woord “gebod” hier verwijst naar de hele Thora, en schrijft dat als de Thora in de hemel zou zijn, we verplicht zouden zijn omhoog te klimmen en haar te halen. Geen excuses. Rabbijn Yehuda Loew ben Bezalel (rond 1512-1609), beter bekend als de Maharal legt uit: “De weg naar de hemel is profetie, maar de Thora is geen product van profetie. De Thora was compleet op de dag dat zij gegeven werd op de berg Sinaï. Rabbijn Shmuel Bornstein (1855-1926, de Rebbe van Sochatshov, voegde hieraan toe: ”Als Hasjem van ons had geëist om de hemel te bereiken, dan zou Hij ons de hulpmiddelen hebben gegeven om dat te doen. De Thora is de blauwdruk van de schepping; elk gebod komt met de middelen om haar te vervullen."
Voor ons lijkt het bereiken van de hemel iets onmogelijks. Maar voor veel mensen voelen ook andere dingen net zo moeilijk: met een minjan bidden (een groep van tien mannen), elke dag tijd maken om Thora te leren, of in deze zware tijden hier in Israël op feestdagen echt vreugde voelen. De Thora erkent hoe moeilijk dit alles kan zijn, want soms voelt het echt alsof je naar de hemel moet klimmen. Maar als Hasjem het van ons vraagt, dan heeft Hij ons ook de hulpmiddelen gegeven om het te kunnen doen.
En hier zien we hoe beide leringen samenkomen. De onvolkomenheden in het leven, de “eenvoudige” of ontbrekende puntjes, de worstelingen die te zwaar lijken. Dit zijn juist de plekken waar Hasjem Zijn schatten heeft verborgen. En de Thora verzekert ons: als Hasjem de uitdaging gaf, dan ligt de schat binnen ons bereik. We moeten misschien graven, we moeten misschien worstelen, maar we kunnen haar vinden.
Terwijl we op de drempel staan van de nieuwe jaarwisseling, laten we deze twee gedachten meenemen: elke moeite die we doormaken, elk stukje dat “ontbreekt” in ons leven, juist daarin ligt de verborgen schat van Hasjem. En elk gebod, hoe onmogelijk die ook voelt, is binnen ons bereik, omdat Hasjem ons de hulpmiddelen heeft gegeven.
En met dit vertrouwen kunnen we het nieuwe jaar binnengaan, klaar om de schatten te ontdekken die Hij voor ons verborgen heeft, en klaar om het beste in elk deel van onszelf naar boven te halen.
Dat Hasjem ons Zijn goedheid altijd zal tonen, en dat we opgeschreven mogen worden voor een goed, gezond en zoet nieuw jaar.