Vroeg weesschap, vervolging en oorlogen hebben Yaakov Kurtz onmiskenbaar gehard. Terwijl vrijwel iedereen in Tel Aviv zich naar schuilplaatsen haast wanneer het luchtalarm loeit, blijft de negentigjarige Israëlische Holocaustoverlevende uit Antwerpen onverstoorbaar in zijn eenvoudige eenkamerappartement in een bescheiden verzorgingshuis. Tegelijkertijd spreekt hij onverbloemd over doden en sterven voor zijn land. Volgens hem zijn de Israëlische gijzelaars in Gaza "zo goed als dood" en mag hun lot de overwinning in Israëls huidige oorlog tegen Hamas niet in de weg staan.
Maar diezelfde trauma’s hebben Kurtz ook geleerd het leven te vieren. Hij is een productieve beeldhouwer met een fascinatie voor Afrikaanse kunst, een toegewijde grootvader van twee kleutermeisjes, een kattenliefhebber en eigenaar van twee kanaries. In de verzorgingsinstelling van Reuth onderhoudt hij diepe, betekenisvolle vriendschappen. Die combinatie van verdriet, levenslust en onverzettelijke onafhankelijkheid is kenmerkend voor veel overlevenden. Op de tachtigste verjaardag van de bevrijding van Europa van het naziregime blikken zij terug op levens die zich afspeelden te midden van enkele van de meest gedenkwaardige perioden in de geschiedenis van het Joodse volk.
Auschwitz
In 1942 gaf Yaakovs vader, Julius – een Joodse monteur die later diamantbewerker werd – gehoor aan een oproep van de Duitse bezetter. Joodse mannen werden zogenaamd vrijwillig gevraagd bij te dragen aan de Duitse oorlogsinspanning. Julius hoopte op die manier zijn gezin te beschermen, maar het bleek een valstrik. Hij werd gedeporteerd naar Auschwitz en daar vermoord. Kort voor zijn deportatie knipte Julius de zijlokken van zijn zonen Yaakov en Ethan af, haalde hun keppeltjes weg en waarschuwde hen nooit meer naar hun Joodse school terug te keren. Niet veel later werd hun moeder op straat gearresteerd. Vlak daarvoor bracht ze haar zoons nog onder in een schoenenwinkel, waar ze afscheid van hen nam. Ook zij werd weggevoerd en vermoord.
‘Tijd van mijn leven’
De jongens belandden in een Joods weeshuis in Wezembeek, maar ook daar haalde de oorlog hen in. Toen de kinderen op transport werden gezet richting het oosten, leek hun lot bezegeld. Maar op het laatste moment greep koningin Elisabeth van België in. Ze herinnerde de Duitse autoriteiten aan hun belofte dat geen enkel Belgisch kind gedeporteerd zou worden. De trein bleef staan.
De ondergrondse bracht de kinderen onder op geheime schuilplekken. Yaakov en Ethan kwamen terecht in een klooster, waar ze tot de bevrijding verborgen bleven. "Ethan was vaak verdrietig. Hij maakte zich zorgen over onze ouders", herinnert Yaakov zich. "Maar ik? Ik had de tijd van mijn leven. Ik leerde houtsnijden, zong in het koor en speelde met vrienden."
Die liefde voor ambacht zou hem nooit meer loslaten. Tijdens een zakenreis naar de Centraal-Afrikaanse Republiek – hij werkte inmiddels in de diamantindustrie – leerde hij Afrikaanse beeldhouwtechnieken. Vandaag de dag is zijn appartement gevuld met imposante maskers, houten figuren en met zorg gemaakte poppen. Eén van zijn favorieten: een konijn in een blauwe kimono, dat hij schenkt aan kinderen in ziekenhuizen.
Overleven
In het klooster leerde Yaakov niet alleen beeldhouwen, maar ook overleven. Samen met een andere jongen brak hij in bij de voorraadkast van de nonnen om beter voedsel te bemachtigen. "De kinderen kregen brood en jam, terwijl de volwassenen ham en kaas hadden", vertelt hij. De straf had uitzetting kunnen betekenen – en dus de dood. Maar Yaakov leerde iets anders: hoe je moest overleven. Na de bevrijding zwierven de broers door de straten van Brussel. Ze leefden als straatkinderen – bedelend, stelend, overlevend. "Ethan leidde de winkelier af, ik deed het vuile werk", zegt Yaakov. "We hadden geen keus." Toch verloren ze hun hoop niet. Ethan – die zo’n twintig jaar geleden overleed – begon informatie in te winnen bij het Rode Kruis en andere organisaties over het lot van hun ouders. Hij sloot zich toen aan bij een zionistische jeugdbeweging. Yaakov volgde zijn voorbeeld.
In 1948 maakten ze alija: ze emigreerden naar het pas opgerichte Israël. Yaakov vestigde zich in kibboets Lohamei HaGeta'ot, bij Akko – de naam betekent ‘de gettostrijders’. In 1953 trad hij in dienst bij het leger. Drie jaar later sprong hij met de Nahalbrigade Egypte binnen tijdens de Sinaï-oorlog. Hij vocht in vrijwel alle Israëlische oorlogen tot in de jaren tachtig. "Tot ze me zeiden dat ik te oud en nutteloos was", grapt hij. Hoewel zijn Frans nog altijd vlekkeloos is, is zijn Nederlands – ooit vloeiend – inmiddels wat roestig geworden. Toch draagt hij Nederland nog altijd een warm hart toe. "Het zijn de mensen. Die directe, toegankelijke houding van Nederlanders voelt voor mij als Israëli heel vertrouwd."
‘Israël is mijn thuis’
Kurtz gaf zijn Belgische nationaliteit vele jaren geleden op, omdat hij niet wilde dienen in het Belgische leger. Mist hij België? "Absoluut niet", zegt hij resoluut. "Israël is mijn thuis. De Joden in Europa, in de diaspora, zitten daar verkeerd. Ik hoop dat ze dat op tijd beseffen, voordat er iets ergs gebeurt." De recente opleving van antisemitisme bevestigt voor hem alleen maar dat Europa zijn lessen niet heeft geleerd. “Maar te veel Joden zijn het ook vergeten. Te veel angst, te veel buigen. Zoals mijn vader deed.” Toch maakt Yaakov zich geen zorgen over de toekomst van Israël. Zelfs niet na 7 oktober 2023, toen duizenden Hamasterroristen Israël binnenvielen en het land in de langste oorlog sinds 1948 stortten. "7 oktober schokte Israël, mij niet," zegt Kurtz. "Ik ben oud genoeg om me een aantal 7 oktobers te herinneren – waaronder die van 1973” (de verrassingsaanval van Egypte en Syrië op Israël tijdens Jom Kippoer, red.). "Maar we zullen overwinnen."
Dit artikel verscheen eerder in onze maandkrant Israël Aktueel. Klik hier om gratis abonnee te worden!