Het maakte diepe indruk op me: het verhaal dat ik onlangs beluisterde uit de mond van Moriya Rapaport, een Joodse vrouw die met haar familie bij Silo woont en in de regio van Samaria wijngaarden plant en onderhoudt. Haar ouders streken er neer in 1970. Moriya was toen nog maar één jaar oud. In die tijd was de regio kaal en nagenoeg onbewoond. Inmiddels zijn vele hectaren grond beplant met wijnstokken. Mensen kunnen bij Moriya terecht voor wijn, druiven, aardbeien en blauwe bessen.
Toen ik Moriya Rapaport hoorde spreken, gingen mijn gedachten vrijwel meteen naar de woorden van de profeet Ezechiël: “Zij zullen er onbezorgd wonen, huizen bouwen en wijngaarden planten.” Het zijn heerlijke beloften die de profeet uit naam van God doet in de tijd dat de Joden in ballingschap verkeren, in de zesde eeuw voor Christus. Zij gaan in vervulling, zegt de profeet, als de Heere “het huis van Israël bijeengebracht heeft uit de volken waaronder zij verspreid zijn” en in het land mogen wonen “dat Ik Mijn dienaar Jakob gegeven heb” (Ezechiël 28:25).
Storm op komst
Ezechiël tekent Gods beloften op een bijzondere plaats in zijn boekrol op: in het deel waarin hij zich vooral richt tot zeven volkeren om Israël heen (hoofdstuk 25–32). Het gaat om Ammon, Moab en Edom in het oosten (Ezechiël 25:1-14), de Filistijnen in het westen (Ezechiël 25:15-17), Tyrus en Sidon in het noorden (Ezechiël 26-28:24) en Egypte in het zuiden (Ezechiël 29-32).
God ziet hoe deze volkeren leven, zegt Ezechiël. Hij legt bijvoorbeeld de vinger bij de zonden van Tyrus, een klein maritiem handelslandje aan de Middellandse Zee. Tyrus is welvarend, maar ook hoogmoedig, aldus de profeet. De koning waagt het zelfs te zegen: “Ik ben God. Ik zit op de zetel van God” (Ezechiël 28:2). Zo de koning, zo het volk. Tyrus heeft bovendien weinig op met het Joodse volk. Het veracht Israël. God rekent dat Tyrus, en ook de andere volken, aan. Daarom is er storm op komst, zegt Ezechiël. Storm over de wereld. De God van Israël is de God van alle volken op aarde, zo blijkt. Hij ziet nauwlettend toe op de manier waarop wij als volkeren met elkaar omgaan. Hij let er in het bijzonder op hoe wij omgaan met Zíjn volk, Israël. Nemen wij het op voor Israël? Of keren wij ons tegen Israël? Sluiten wij ons aan bij de landen die het Joodse volk en wijngaardeniers in Judea en Samaria sancties opleggen? Of bieden wij een helpende hand?
Zij zullen er onbezorgd wonen, huizen bouwen en wijngaarden planten
Woorden van troost
Precies in het midden van de bundel met volkerenprofetieën komt Ezechiël met heerlijke beloften voor Israël. Twee verzen: Ezechiël 28:25-26. Ervoor staan 97 verzen, erna staan 97 verzen. De Heere belooft dat Hij de Joden zal laten terugkeren uit de ballingschap naar het land dat Hij Jakob heeft gegeven. Het land ís al van hen. Maar zij mogen zich er straks ook weer ‘settelen’.
God zegt Zijn volk ook toe dat zij er ‘onbezorgd’ mogen wonen. Zij mogen er huizen bouwen en wijngaarden planten. Er zal vrede zijn. Rust en welvaart. De profeet Micha zegt het zo mooi: “Zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom. Niemand zal hen verschrikken” (Micha 4:4).
Ezechiël mag deze beloften zijn tijdgenoten voorhouden. Wat zullen ze hemzelf ook tot troost zijn geweest. Wat laten ze zien dat God regeert. En dat Hij trouw blijft aan wat Hij Abraham, Isaak en Jakob beloofde. Zo is Hij ook vandaag trouw aan diezelfde beloften, óók aan de belofte van land en van het onbezorgd erin wonen. Is dat ook niet wat Paulus zegt? Dat de genadegaven van God ‘onberouwelijk’ zijn (Romeinen 11:29)?
Terugkeer naar God
God belooft een terugkeer van het volk naar Israël. Hij belooft ook geestelijk herstel, een terugkeer van het volk naar Hemzelf. Het klinkt door in het slot van vers 26. “En zij zullen weten dat Ik, de Heere ben, hun God.” Hún God. Dat is Wie de Heere is. Dat is Wie de Heere blijft. Hún God. Nooit zijn de beloften die God bij monde van Ezechiël doet, ten volle in vervulling gegaan. Het is wat uitstaat. Eenmaal zal het Joodse volk als volk in vrede mogen leven in het Joodse land. Dan zal het rein zijn van alle morele onreinheid, zegt Ezechiël in Ezechiël 36. Rein, door Christus’ dierbaar bloed. Dan zal het heilig voor God leven. Door Christus’ Geest, de Heilige Geest. Zo krijgt Israël de zaligheid. En Christus Jezus de eer. Zo zal Israël ook tot zegen van de wereld zijn. Als Joods land omringd door vele volken.
Ds. B. Tramper is hervormd predikant in Waarder. Van zijn hand verschijnt binnenkort het boekje ‘Verwachting voor Israël’.
Dit artikel verscheen eerder in onze maandkrant Israël Aktueel. Klik hier om gratis abonnee te worden!