De Joden worden weliswaar het volk van het boek genoemd, maar zij vormen veeleer het volk van het gehoor. In oude culturen was de mondelinge overlevering in wijsgerige en godsdienstige kringen gangbaar. Met name in het land van Israël, zoals het beloofde land sinds Jozua genoemd wordt: onderricht in ‘Mozes en de Profeten’ kreeg mondeling gestalte en de veelzeggende gebeden werden uit het hoofd geleerd.
Dit is een artikel uit "Israël en de Kerk". Israël en de Kerk is het theologische kwartaalblad van Christenen voor Israël voor theologen en voorgangers. Word gratis abonnee.
Volgens het Nieuwe Testament is Jezus Christus het levende woord Gods (vgl. o.a. Hebr. 4:12) en is de verlossing van mensen afhankelijk van diens vleeswording. Dit woord komt zelf niet in de Bijbel voor, maar dat de verlossing afhankelijk is van de vleeswording van Gods Zoon is een hoofdgedachte in het N.T. die wellicht het duidelijkst is uitgedrukt in de proloog van het evangelie van Johannes: het Woord is vlees geworden (Joh. 1:14). Toch staan in deze proloog ook wonderlijke uitspraken die voor meer dan een uitleg vatbaar zijn, zonder dat aan de wonderlijke inhoud ervan afbreuk wordt gedaan. Ik denk aan vers negen: Dit was het waarachtige licht dat ieder mens verlicht, komende in de wereld. Dit kan betekenen dat het Licht de mens verlicht als de mens in de wereld (in de moederbuik) komt of dat het Licht de mens verlicht als het Licht in de wereld komt. De eerste vertaling wordt meestal niet serieus genomen. Toch ligt m.i. de eerste betekenis het meest voor de hand: het waarachtige licht heeft immers ook voor de geboorte van Jezus geschenen. Johannes de Doper getuigt ervan en Jezus zelf heeft gezegd: Eer Abraham was, ben ik (Joh. 8:58). Job verwijst ernaar (29:3) en in de Talmoed wordt gezegd dat boven het kind een Licht straalt zolang het zich in de moederschoot bevindt.
De Thora
De Thora is oorspronkelijk niet geschreven in gewone boekvorm. In de Thora klinkt de stem van de Here God. Op de Sinaï is het goddelijke Woord gesproken, dat door Mozes en via hem door het volk op weg naar Israël gehoord wordt. Een van de belangrijkste Joodse gebeden, het Sjema, begint met ‘Hoor Israël’. Pas later in tijden van ballingschap is het Woord ook ‘gestold’ in geschreven tekstboeken. Maar dat Woord moet steeds opnieuw geopend worden door de kracht van God (Mattheüs 22:29). Zoals het verstand van de discipelen van Jezus geopend moest worden om de Schriften te verstaan (Lucas 24:45). Zo kan het Woord vlees worden. Jezus valt de Farizeeën bij, die, in tegenstelling tot de Sadduceeën, in de opstanding geloven. Jezus beroept zich daarbij op wat zijn hemelse Vader in de Thora tegen Mozes gezegd heeft (Exodus 3:1-6): Ik ben (“en blijf”) de God van Abraham, de God van Isaäc en de God van Jacob. In drie verschillende ervaringen met God hebben de aartsvaders de Thora in Israël vlees zien worden: Abraham wordt in de richting van het beloofde land geleid, Isaäc wordt van de offerdood gered en Jacob krijgt na de worsteling met de engel de nieuwe naam Israël.
De Joden verwierven kennis door teksten hardop te herhalen. Zo bleef lezen voorlezen. Zelfs als je tijdens Pesach alleen bent, behoor je volgens de Joodse wet het verhaal van de uittocht uit Egypte hardop te reciteren. Maar wel zo, dat het verhaal in je binnenste tot leven komt. In de Engelse en Franse taal vinden we zo’n taalspoor nog terug. Uit het hoofd leren heet in die talen ‘by heart’ en ‘par coeur’. Bij het reciteren (Hebr. zakar) kan de Jood met hart en ziel als het ware gelijktijdig met zijn voorouders beseffen wat de goddelijke verlossing uit Israëls slavernij betekent. Naast de schriftelijke bleef de mondelinge overlevering belangrijk. Die mocht eerst niet op schrift gesteld worden. Deze mondelinge Thora is volgens de rabbijnen ook door hun God op de Sinaï aan Mozes gegeven. De schriftelijke overlevering kan zwart-op-wit verkeerd gebruikt of geïnterpreteerd worden. Daarom bleef de mondelinge kennis indertijd voorbehouden aan Farizeeën en Schriftgeleerden. Ook al is die later na de verwoesting van de tweede tempel in het jaar 70 in de Talmoed opgeschreven.
De rabbijnen maken onderscheid tussen de mondelinge en de schriftelijke Thora. In de Bijbel is dat onderscheid wellicht terug te vinden in het woordgebruik van ‘de wet des Heren’ naast ‘de wet van Mozes’. Mogelijk werd dit verschil al ingeleid doordat Abraham naar de Here geluisterd heeft en Gods geboden, inzettingen en wetten (Torot is meervoud van Thora) in acht genomen heeft (Genesis 26:5).
In het evangelie van Lucas wordt bij de geboorte van Jezus de reiniging volgens de wet van Mozes uitgevoerd (vgl. Exodus 13:2). Maar voor deze eerstgeboren zoon hoeft geen losgeld te worden betaald, wat volgens de wet van Mozes voor eerstgeborenen verschuldigd was (Numeri 3:48). Het kind Jezus is echter zelf als (Ver)losser van eeuwigheid voor de Here geheiligd. In de Joodse traditie wordt weliswaar van de onderlinge afhankelijkheid van mondelinge en schriftelijke Thora uitgegaan. Maar soms krijgt de mondelinge Tora prioriteit. In dat geval wordt de Thora hemels genoemd en vereenzelvigd met de eeuwige wijsheid die de Here voor de schepping tot aanzijn heeft geroepen (Spreuken 8: 22-31). In de tempel ontmoeten twee rechtvaardigen het kind. Zij herkennen als rechtvaardigen in het kind de Messias. Simeon en Anna hebben naar vermogen de Thora vlees doen worden. Nu wordt hun zware taak door de Messias overgenomen. In hem wordt de hemelse Thora vlees. In Jezus krijgt de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen dan ook op aarde gestalte.
De omgang van Jezus met de Schriftgeleerden
De inhoud van de Thora kan niet zonder de mondelinge uitleg van de leermeester door de leerling begrepen worden. De rabbijnen gaven hun leerlingen niet alleen onderricht in het voordragen van de Thora, maar ook in het verwerken van de mondelinge Thora. Het verschil tussen de mondelinge en de schriftelijke Thora komt ook in de evangeliën op verschillende plaatsen aan de orde. Jezus leverde meermaals kritiek op de Joodse leiders, als zij geboden uitbreiden in plaats van ze te verdiepen door ze met hun hemelse afkomst te verbinden. Dat verschil van inzicht tussen Jezus en de Schriftgeleerden komt tot uitdrukking in onenigheid over de toepassing van geboden uit de Thora (Mattheüs 15). Maar Jezus erkent wel degelijk het gezag van de Schriftgeleerden en de Farizeeën in tegenstelling tot dat van de Sadduceeën.
De Farizeeën zitten op de stoel van Mozes (Matt. 23:2). Wat zij zeggen, moet dan ook gedaan en bewaard worden. Maar het gesprek met de overste van de Joden, Nicodemus, leert dat de wet van Mozes niet alleen bedoeld is om de levensloop van het volk voort te kunnen zetten, hoe belangrijk dat op zichzelf ook is. Het inzicht moet doordringen dat de wet van Mozes vanuit de hemel komt en dan ook steeds in dat goddelijke licht gezien moet worden. Jezus getuigt daarvan: het Woord (van de hemelse Thora) is in hem vlees geworden. Om dat in te zien moet een mens van bovenaf geboren worden, houdt hij Nicodemus voor. Omdat de stem van Jezus volgens Johannes de Doper van boven komt, moet zijn getuigenis aangenomen worden (Johannes 3:31-36).
Jezus stelt dat de werken van de Farizeeën geen navolging verdienen. Omdat hun gerechtigheid niet overvloedig genoeg is. Een deel van hen, niet allen, blijft steken in geboden en verboden die op zichzelf in de levenspraktijk hun waarde hebben. Maar hun werken mogen niet gevolgd worden, omdat zij volgens Jezus te veel gericht zijn op deze leiders zelf. De profeet Ezechiël wees die houding als volgt af: Wee de herders die herders voor zichzelf geworden zijn (34:2). Zij willen gezien worden door de mensen, maar moeten volgens Jezus de schapen weiden. De leidraad van Jezus is zijn liefde voor zijn volk. Zijn heilzame zorg is gericht op het gehele Joodse volk, in het bijzonder op de armen, zwakken en zondaren. Joseph Klausner is van mening dat het Jodendom iemand als Jezus tot dan toe nog niet heeft voortgebracht. Het toppunt van liefdesethiek is volgens het getuigenis van Jezus dat niemand grotere liefde heeft voor zijn vrienden dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden (Joh. 15:13).
Jezus wil voorkomen dat door de prioriteit van een dubieuze overlevering het gebod krachteloos gemaakt wordt. Zo is de mondelinge overlevering op de Sinaï zeker niet bedoeld. Jezus licht dat toe aan de hand van het gebod ‘Eer uw vader en uw moeder’, dat rechtstreeks van de Here God afkomstig is en tot de kern van de Thora, de tien geboden, behoort. Deze grote opdracht die zware verplichtingen met zich meebrengt, mag niet ontkracht worden ter wille van het eigenbelang. Met zulke toepassingen streven mensen slechts naar zelfhandhaving of bestaanszekerheid. Dat is een denk- en werkwijze van de volkeren. Die handelwijze ontwortelt echter het fundament van de Thora. Jezus toont met zijn kritiek daarop aan dat het vervullen van dit goddelijke gebod uit de Thora het bestaan van het volk Israël nieuw leven schenkt. Door goede voorbeelden van het voorgeslacht na te volgen maar slechte voorbeelden te corrigeren. Alleen zo kan in het volksbestaan van Israël het woord van de Thora vlees worden.
Jezus en de Thora
Zelf heeft Jezus niets op schrift gesteld. De enige uitzondering lijkt aanwezig in het evangelie van Johannes 8. Daarin leert Jezus in de tempel en wordt Hij in het bijzijn van het hele volk door de Schriftgeleerden en de Farizeeën geconfronteerd met een overspelige vrouw. Zij vragen zich serieus af of de vrouw gestenigd moet worden, wat de wet van Mozes voorschrijft (Leviticus 20:10). Diens wet beoogt het kwaad uit te bannen. Daarom leggen zij deze vraag aan Jezus voor. Maar Hij buigt zich, schrijft met zijn vinger in de aarde en richt zich op. In de aarde schrijven betekent uitgewist worden (Jeremia 17:13). Die tekst zal Jezus waarschijnlijk geschreven hebben. De betekenis van zijn buigende verwijzing naar de aarde en de dood dringt niet tot de vraagstellers door. Als Hij zich opgericht heeft, vragen zij door. Dan antwoordt Hij: wie zonder zonde is, werpe als eerste een steen naar haar. Jezus is van oordeel dat alleen een Jood mag stenigen die zich onverkort aan de wet van Mozes houdt. Die blijkt er niet te zijn. Niemand buigt immers met hem mee om zich in de aarde en de dood te begeven. Als Hij zich wederom opricht, blijkt dat Jezus als enige is overgebleven. Jezus heeft het recht tot stenigen van de vrouw, maar voert dat vonnis niet uit. Hij toont zich vervuller van de Thora door het kwaad weg te nemen, wat tevens de opdracht voor de vrouw is.
Jezus handelt in de geest van de Thora zoals hij door zijn hemelse Vader bedoeld is: de Thora moet geleefd worden om de wijsheid van Israëls God in de wereld te openbaren. Zijn omgang met de Thora zoals hij door de God van Israël bedoeld is, vinden wij in de Bergrede. Daarin wordt Israël het zout der aarde en het licht van de wereld genoemd. De wereld was toen het Romeinse rijk, dat vanuit Rome bestuurd werd. Maar de Thora moet uitgaan van Zion. Dat is de Tempelberg in Jeruzalem. Zion wordt bij uitbreiding ook gebruikt voor de tempel, voor Jeruzalem en zelfs voor heel Israël (vgl. Zionisme). Vanuit Jeruzalem moet Israël Rome en de bewoonde wereld verlichten. Het licht van de Thora mag niet beperkt blijven tot het domein van Schriftgeleerden. Vandaar dat Jezus durft te zeggen slechts gezonden te zijn tot de verloren schapen van het huis van Israël. Hij proclameert dat er geen tittel of jota aan de Thora veranderd mag worden. En geeft bovendien aan dat Hij gekomen is om de Thora te vervullen. Ook de profetieën mogen niet losgelaten worden. Wat Jezus leert, betekent geen verlichting van de geboden maar een verdieping. Zijn eigen bijzondere vervulling van de Thora houdt in dat Hij doet wat Hij zegt. Daarom leverde hij kritiek op de Joodse leiders, als zij geboden uitbreiden in plaats van ze te verdiepen door ze met hun hemelse afkomst te verbinden.
In de tempel en in de samenkomsten (synagogen) verkondigde Hij dagelijks (Mat. 26:55) de goede boodschap van het Koninkrijk (Mat. 4:23). Zo onderwees Hij Mozes en de profeten in de Geest van zijn hemelse Vader. Als Jezus Christus (Hebr. Messias) verbindt Hij zich met de Messiaanse uitleg van de Thora. Omdat Jezus niets geschreven heeft, kon van zijn gesproken levende Woord alleen getuigd worden. De evangeliën zijn de belangrijkste bron van wat Jezus tot zijn leerlingen en tot het hele volk gesproken heeft. De evangelisten putten uit hun herinnering aan hun omgang met Jezus en diens gesproken woorden. Her-innering betekent opnieuw innerlijk maken. Zij zijn echter niet afhankelijk van hun geheugen alleen. De evangelist Johannes benadrukt dat de heilige Geest zijn discipelen in alles zal leren en indachtig zal maken wat Jezus hun tijdens zijn aardse leven gezegd heeft (Joh. 14:23-26). Jezus is hen voorgegaan in de vervulling van alle gerechtigheid. Maar dat is wel een opdracht die Hij voor heel Israël (‘ons’) laat gelden (Mat. 3:15).
De evangelisten predikten mede op grond van Thora en Profeten zoals die in de traditie leefden. Daarin wordt immers ook het heil voor de heidenen verkondigd (vgl. Gen. 12:3 en Jes. 49:6). Jezus gebiedt zijn leerlingen met aan Hem gegeven goddelijk gezag alle volkeren tot leerlingen te maken (Mat. 28:19).
Het evangelie en de eerste christenen
Zelf heeft Jezus niets op schrift gesteld. Daardoor kon van zijn gesproken levende Woord alleen getuigd worden. De evangeliën zijn de belangrijkste bron van wat Jezus tot zijn leerlingen en tot het hele volk gesproken heeft. De evangelisten putten uit hun herinnering aan hun omgang met Jezus. Aan het begin van de christelijke jaartelling leerde de apocalyptische prediker Johannes de Doper zijn leerlingen bidden. Jezus noemt zijn voorloper ook Elia (Mat. 11:14-15). Hij is de bode van het verbond die voor het aangezicht van de God van Israël diens weg zal bereiden (Mal. 3:1). Op verzoek van een discipel leerde Jezus evenals Johannes zijn discipelen bidden (Luk. 11:1). In de puntige eenvoud van het ‘Onze Vader’ geeft Jezus aan, dat zijn volk Israël dankzij kennis van de Thora mag bidden om de vervulling ervan (Mat. 6:9-13). De aanspreking Vader brengt immers in herinnering dat Israël zijn bestaan en bestemming aan de Here God dankt, wat de Thora in het lied van Mozes eerder gesteld heeft (Deut. 32:6). In het ’Onze Vader’ spreekt Israël in het verborgene met zijn God die zich verborgen houdt (Jes. 45:14-15). Die verborgenheid is voorwaarde voor Israëls omgang met zijn God. Daarmee onderscheidt Israël zich wezenlijk van de volkeren. Maar wordt het ook gesteld tot een licht voor de volkeren, opdat Gods heil kan reiken tot het einde der aarde (Jes. 49:6).
Opmerkelijk is de vraag om brood in de gebiedende wijs. Er staat letterlijk: ‘Het brood van ons, het van morgen, geef het aan ons vandaag.’ Dat brood verwijst naar het manna, dat het volk in de woestijn kreeg. In de bede vraagt het hele volk om ‘ons brood’ aan ‘Onze Vader’. Dat sabbatsbrood heeft goddelijke levenskracht. Die is nodig om tijdens de sabbat het Koningschap van de Here God te gedenken. Onder Romeinse heerschappij heeft het volk behalve dit brood ook schuldvergeving nodig. Zijn schuld bestaat vooral in het tekortschieten in gerechtigheid. Lucas gebruikt het woord zonde. Dat komt neer op ongehoorzaamheid aan de Thora. Daardoor kan het volk niet aan zijn Messiaanse roeping voldoen. Alleen door de vervulling van de Thora kan Israël dienstbaar zijn aan de redding van de volkeren. Vandaar dat er als opdracht staat: ‘zoals ook wij vergeven hebben onze schuldenaren’. Hierin klinkt door dat tekortschieten in gerechtigheid van het volk doorwerkt in de kwaadaardige houding van de volkeren.
De apostelen hebben de woorden en daden van hun leermeester overgedragen met de bedoeling hun gehoor ervan te doordringen dat de verlossing van de God van Israël in zijn Zoon nabijgekomen is. De eerste christenen volgden zo veel mogelijk de getuigenissen van de apostelen, die mondeling zijn overgeleverd. Eusebius van Caesarea bijvoorbeeld was ervan overtuigd dat alle leerlingen van Jezus het evangelie mondeling overbrachten. Wat in de boeken stond, achtte hij minder belangrijk dan het levende Woord dat blijft. Kerkvader Hiëronymus verhuisde tegen het einde van de vierde eeuw van Rome naar Bethlehem. Hij werkte daar aan de revisie van de Latijnse Bijbelvertaling op grond van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst van de Joodse canon. Hiëronymus signaleerde dat er in Palestina Joden waren die de Thora en de profeten uit het hoofd kenden. Zijn waardering voor de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst van de Joodse canon en voor de Joodse exegetische traditie werd hem overigens niet door iedere kerkvader in dank afgenomen. Hiëronymus was echter van oordeel dat bij correct vertalen van de grondtekst kennis kon worden verworven die de hemel op aarde brengt. Zo legt hij althans de tekst van lichtbrenger Lucas uit: wie vraagt, verkrijgt (11:10).
Tegen de Romeinse stadhouder Pilatus zegt Jezus zelfs: ‘Eenieder die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem’ (Joh. 18:37). Met zijn vraag wat waarheid is, breekt Pilatus het gesprek met Jezus echter af. Pilatus weigert de Koninklijke status van Jezus die boven zijn wereldlijke, Romeinse macht uitgaat te erkennen door Hem aan de Joden terug te geven: ‘Zie uw Koning’. Zodoende wil hij het Koningschap van Israël ondergeschikt maken aan het gezag van Rome. En daarmee miskent hij zowel de bemiddelende waarde van Israël (Jes. 42:6) als de vervulling ervan door zijn Koning. Alsook de bijzondere taak van de volgelingen van Jezus, die door hem opgeroepen zijn om het zout der aarde en een licht der wereld te zijn (Mat. 5:13). Hun taak is de vervulling van de Thora (Mat. 5:48).
Perspectief
Om die opdracht te kunnen uitvoeren, is Jezus het volk voorgegaan. En heeft Hij zich toegelegd op de redding van de verloren schapen van het huis Israëls. Jezus leverde meermaals kritiek op de Joodse leiders, als zij geboden onnodig verscherpen. Het bijzondere belang van de Thora blijkt tijdens het apostelconvent in Jeruzalem. Daar wordt door Jacobus vastgesteld dat de Thora in elke stad in de synagoge tijdens sabbat dient te worden gelezen (Hand. 15:21). De Joden mogen zich niet beperken tot de Noachitische geboden, zoals de christenen uit de volkeren. De opdracht die Israël op de Sinaï heeft gekregen geldt onverkort. De Thora blijft richtsnoer en wegwijzer voor de levensweg (Psalm 1 en 2). Israël heeft het juk van het Koningschap van God en het juk van de geboden op zich genomen. De eenheid van Jezus met zijn volk maakt het mogelijk dat de Thora in gerechtigheid volbracht kan worden. Dan kan ook de goddelijke tegenwoordigheid (Shechina) vanuit de synagoge de volkeren zegen brengen.
Dit is een artikel uit "Israël en de Kerk". Israël en de Kerk is het theologische kwartaalblad van Christenen voor Israël voor theologen en voorgangers. Word gratis abonnee.