Hebben de Joden een Palestijnse staat afgepakt?
Door Ds. Henk Poot
Artikel
Beginner
Als je in de nauwe straatjes van de oude stad van Jeruzalem loopt, zie je ze hangen tussen alle andere koopwaar: posters met daarop de tekst: ‘Welkom in Palestina’. Het zijn reproducties van oude prenten en ze lijken te vertellen dat Palestina al ver voor de staat Israël bestond en dat de Joden zich er in gedrongen hebben. In werkelijkheid zijn het posters, die aan het begin van de twintigste eeuw Joden opriepen om naar het beloofde land te gaan.
Palestina is een eeuwenoude naam die de Romeinen ooit aan het beloofde land gaven om de ‘lastige Joden’ te irriteren met de naam van een oude vijand, de Filistijnen. Als de Romeinse bezetting langzamerhand overgaat in het Byzantijnse rijk, is Palestina trouwens een welvarend land geworden. Er wonen natuurlijk veel Joden, maar ook Samaritanen en veel christenen, bij elkaar zo’n vier miljoen mensen. Het land wordt bevoorrecht, want het is in de ogen van de overheid een heilig land met tal van plaatsen die verbonden zijn met het geloof.
Als in de zevende eeuw de veroveringen van de islam beginnen, wordt ook Palestina bezet. Langzamerhand bloedt het land leeg. Er worden zware belastingen geheven zonder dat iets van het geld terugvloeit. Palestina is ook niet zo belangrijk meer als het ooit in de ogen van anderen was. Boeren verarmen, dorpen raken leeg en mensen trekken weg. In de eeuwen die komen zullen talrijke naties Palestina veroveren: de Kruisvaarders en Mongolen, de Koerd Saladin en ten slotte de Turken. Allemaal laten zij er hun mensen achter, maar het kan allemaal niet voorkomen dat in de negentiende eeuw de bevolking is teruggelopen tot een schamele 300.000 inwoners. Joden vinden we voornamelijk in Hebron en Safed waar de Kabbala beoefend wordt, en in Jeruzalem waar tweederde van de 60.000 inwoners Joden zijn.
Op het platteland is de situatie meer dan zorgwekkend. Het gebied is van zijn bomen ontdaan en veel vruchtbare grond is verloren gegaan. Daarnaast drukken de belastingen zwaar op de Palestijnse boeren. Er zijn wel instanties die geld lenen, maar de rentes kunnen oplopen tot 200 procent. Er zijn bloedige vetes tussen families en daarnaast de voortdurende rooftochten van de Bedoeïenen die hele dorpen wegvagen en korenvelden in weideland veranderen. Sommige boeren zoeken bescherming bij de machtige grootgrondbezitters, maar die eisen hun tol. Uiteindelijk worden velen van hun land verdreven. De rijken, die vaak op afstand wonen in Beiroet, Damascus of Caïro brengen nieuwe landarbeiders binnen, waar ze maar vandaan willen komen: uit Egypte, Syrië, Algerije en zelfs uit Bosnië en de Kaukasus. Die worden aanvankelijk goed behandeld, totdat de geschiedenis van uitbuiting zich herhaalt. Mensen wonen in lemen hutten, de kindersterfte is enorm, wegen zijn onbegaanbaar, scholen zijn er niet en alom heerst malaria. Palestina is een land geworden waar je niet moet zijn. Wat er woont is een smeltkroes van mensen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw beginnen Joden nederzettingen te bouwen op het platteland. De eerste is Petach Tikva in de Sharonvlakte, gesticht door inwoners van Jeruzalem. In 1882 bouwen Russische emigranten Rishon LeZion. Naast de veertig Joodse gezinnen komen er vierhonderd Egyptische gezinnen wonen en werken. Er wordt veel land aangekocht, met name van de grootgrondbezitters die hun woeste gronden steeds vaker steeds duurder verkopen: bijvoorbeeld de Jisreëlvallei, nu één van de grote landbouwgronden van de Joodse staat, van de twee enige eigenaars: de sultan van Turkije en Sursuk de ‘Griek’, een Syrische bankier. De Joden ontginnen gebieden en gebruiken nieuwe landbouwmethodes, die worden overgenomen door de andere boeren. Niet-Joodse pachters worden bij de aankoop van de grond gecompenseerd, bovendien is werken bij de Joden lucratief: de lonen liggen daar drie keer zo hoog als in de rest van de regio. Er zijn bouwprojecten, er komen ziekenhuizen en scholen. Daardoor wordt Palestina een plaats waar je moet zijn. De Arabische bevolking neemt in de eerste helft van de vorige eeuw met veertig procent toe. De cijfers spreken boekdelen: In Jeruzalem verdubbelt de Arabische populatie en in Haifa verdrievoudigt hij. In overwegend Arabische centra als Bethlehem zie je die groei niet.
De grote Arabische families, er zijn er maar drie in het gebied, hebben een dubbele houding ten aanzien van de Joden. Aan de ene kant doen ze graag zaken met hen, maar aan de andere kant vormen de Joden een bedreiging voor hun macht. In feite maken de Joden een einde aan het hele feodale systeem. Bovendien zijn ze nu ineens geen tweederangsburgers meer – vroeger kon je met ze doen wat je wilde, maar nu gedragen ze zich als gelijken. Dat irriteert en deze families zullen er alles aan doen om de plaats van de Joden te ondermijnen en de rest van de bevolking tegen hen op te zetten.
Als het Britse rijk tijdens de mandaatperiode gemaand wordt een Joodse staat voor te bereiden en ook staatsgronden daarvoor beschikbaar te stellen, volgen ze onder druk van de Arabische families een andere koers: van de 75.000 hectaren wordt 35.000 toebedeeld aan Arabieren en 1.700 aan Joden. Inmiddels is ook 75% van heel Palestina gereserveerd voor een nieuwe staat onder leiding van Emir Abdullah: Transjordanië.
De posters laten de argeloze toerist denken dat er ooit een Palestijnse staat was, waar door de Joden een einde aan is gemaakt. Men zou de Joden moeten dwingen dit terug te geven aan de Palestijnen. De werkelijkheid is anders. In feite waren de Joden uit de tijd van de poster ook Palestijnen en maakte de komst van nieuwe Joodse immigranten een einde aan eeuwen van onderdrukking.