Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Joodse wereld

Terug naar overzicht

Wanneer zwarte haren wit worden

Door Yoel Schukkmann - 

15 december 2025

Oude man - F250529CG27 (1)

Een oude Joodse man. | Foto: Chaim Goldberg/Flash90

Mijn vierjarige dochtertje zat laatst op de bank in onze woonkamer, haar kleurpotloden in de lucht houdend. “Rood, blauw”, riep ze terwijl ze de verschillende potloden langs ging. “Geel.” Toen stopte ze en keek mij aan: “Tatty’s (Jiddish voor 'papa') peiyos (haarlokken) zijn zwart." Ik glimlachte. Maar ze pauzeerde opnieuw, kneep haar ogen een beetje samen en zat rechtop. “En Tatty’s baard heeft ook wit… een klein beetje.” Weer een nadenkend stiltemoment. “Naaah...de helft!” En daarmee sprong ze van de bank af en verdween de keuken in tevreden met haar oordeel, terwijl ik achterbleef met een vreemd gevoel...plotseling voelde ik me oud.

Kinderen spreken de waarheid met een ongefilterde eerlijkheid waar volwassenen zelden zelfs maar in de buurt van komen. Ze zeggen hardop wat wij stilletjes proberen te negeren. En dat raakte me voor een moment, niet alleen omdat de witte haren echt zijn, maar omdat ze me eraan herinneren hoe snel de tijd gaat, hoe de levensseizoenen verschuiven zonder dat ze zich aankondigen. De jaren vliegen voorbij.

Op een dag word je wakker en ben je niet meer de jonge vader in de speeltuin… totdat een kind het hardop benoemt. En op dat moment kwamen de woorden van koning David in mijn gedachten: “Werp mij niet weg in de tijd van ouderdom; wanneer mijn kracht afneemt, verlaat mij dan niet” (Psalm 71:9). Op het eerste gezicht lijkt het een verzoek om niet afgedankt te worden wanneer men ouder wordt, of niet alleen gelaten te worden wanneer onze kracht wegvalt. Maar koning David sprak niet alleen over lichamelijke zwakte. De Joodse geleerden benadrukken dat het echte ‘gevaar’ van ouder worden niet in het lichaam zit, maar in de geest: het afkoelen van passie, het kleiner worden van ambitie, en het stille accepteren van geestelijke stilstand.

Het verzoek kan dus begrepen worden als: “Meester van de wereld, wanneer het zwarte wit wordt, laat dan mijn hart jong blijven. Laat mijn avoda, mijn dienst aan G-d, levend blijven.” Koning David klaagt niet over rimpels of wit haar. Hij smeekt voor hulp tegen geestelijke achteruitgang. Tegen het gevaar van ‘oud worden’ in de ziel, niet in de jaren. Rabbijn Elimelech Biderman legt het vers op deze manier uit: hij zegt dat “in de tijd van mijn ouderdom,” betekent ‘de tijd waarin iemand zich innerlijk oud voelt’, moe, niet geïnspireerd, niet meer enthousiast. En de woorden “wanneer mijn kracht afneemt” wil zeggen, wanneer mijn innerlijke krachten uitgeput zijn; wanneer het vuur dat ik ooit had, ontbreekt.

Met dit in gedachten zien we dat het vers geen gebed is om jeugd, maar een gebed om vernieuwing. Het vermogen om jong te blijven in wat wij ‘Avodat Hasjem’ (dienst van G-d) noemen; om jong te blijven in ons leren, jong in de wil om te groeien.

Wanneer opvoeding echt en goed uitgevoerd wordt, blijft een mens op zijn negentigste alsnog jong, omdat de Thora hem jong houdt.

En dat bracht mij terug naar een ander vers die elke Joodse ouder en leraar kent: “Leer het kind volgens zijn weg op, zelfs wanneer hij oud wordt, zal hij daarvan niet afwijken” (Spreuken 22:6). Vaak denkt men dat dit vers betekent dat gewoontes die een kind jong leert, voor altijd blijven. Dat als hij op zijn vijfde leert ‘dankjewel’ te zeggen, hij dat ook op zijn zeventigste nog doet. Maar dat is misschien niet noodzakelijk wat koning Salomo bedoelde.

Iets leren op vijfjarige leeftijd en het op oude leeftijd simpelweg herhalen, is een gewoonte; dit is ‘training’ en geen transformatie. Gewoonten verdwijnen wanneer de omgeving verandert. Maar echte chinoech, G-dvrezende opvoeding, blijft bestaan, ook wanneer de jaren veranderen.

Als een kind in zijn jonge jaren gevormd wordt met echte innerlijke opvoeding, met hart, oprechtheid, en het besef dat ons leven niets anders dan een ‘dienst van G-d’ is, en dat een mens moet groeien, dan zal hij wanneer hij oud wordt “daarvan niet afwijken”. Dan zal hij niet afdwalen van het proces van leren zelf, en van de vonk van zelfvernieuwing. Het vers zegt niet "leer hem het juiste gedrag", maar, “leer hem de juiste richting. De drang om te groeien, om te verbeteren, om te stijgen”.

Koning Salomo heeft het dus niet over de inhoud van de kinderjaren, maar over de houding die die jaren moeten planten. Niet dat hij altijd zal herhalen wat hij op vijfjarige leeftijd heeft aangeleerd, maar dat hij nooit de wens en de wil zal verliezen om op zijn zeventigste nog steeds te leren.

Wanneer opvoeding echt en goed uitgevoerd wordt, blijft een mens op zijn negentigste alsnog jong… omdat de Thora hem jong houdt. En terwijl ik hierover nadacht, dacht ik aan iets heel alledaags, maar toch veelzeggend. Iets dat zich in mijn eigen woonkamer afspeelt, jaar na jaar, en dat mij telkens opnieuw herinnert dat de tijd niet stil staat.

Mogen onze vergrijzende haren ons niet alleen fysiek ouder maken, maar ons telkens opnieuw aansporen om verder te groeien.

De jeshiva-jongens

Toen we begonnen ons huis open te stellen voor jeshiva-studenten, jongens uit het buitenland die hier in Israel in jeshiva (Joodse leerinstelling) leren, gedroegen ze zich tegenover mij als jongere broers: met warmte, humor, een vanzelfsprekende combinatie van respect en informele vertrouwdheid in de unieke manier van jongens van die leeftijd. Dit waren jongens tussen de zestien en begin twintig. Ik zelf was pas getrouwd, iets meer dan een jaar eerder, en wij werden zelf nog gezien als een jong koppel.

Maar nu, door de jaren heen, kwamen de jongere broers van die eerste jongens, en hun jongere broers… en zelfs weer hun jongere broers... en in een aantal gevallen zelfs hun jongere broers. Een hele keten van jeshiva-jongens die Sjabbat na Sjabbat en Jom Tov na Jom Tov door ons huis stroomt als seizoenen die elkaar afwisselen.
En plots besefte ik dat we inmiddels op z’n minst vier “generaties” jeshiva-jongens over de vloer hebben gehad.

Maar deze nieuwe jongens gedroegen zich naar mij niet altijd zoals hun oudere broers dat deden. Aan het begin van hun eerste jaar in jeshiva lopen ze ons huis niet binnen met dezelfde open, bijna broederlijke vanzelfsprekendheid, en stellen ze geen vragen met die vrije spontaniteit. In plaats daarvan komen ze binnen met een zekere afstand en respect.

Niet dat hier iets mis mee is... integendeel. Het betekent dat ze goed zijn opgevoed. Dat ze uit huizen komen waar respect een echte eigenschap is, geen slogan. Het weerspiegelt wat wij derech eretz noemen, fatsoen en waardigheid. En uiteindelijk warmt elke jongen altijd op. Na verloop van tijd voelt hij zich zo op zijn gemak dat hij buiten met mijn kinderen rondrent, in mijn zoons kinderboeken duikt en met andere jeshiva-jongens 'vecht' om de baby even vast te houden, en daarna de hele maaltijd probeert de baby op zijn schoot te houden, precies zoals hun oudere broers dat ooit deden.

Maar toch deed het me even stilstaan. Wanneer ben ik gestopt de natuurlijke 'oudere broer' te zijn en werd ik 'de oudere generatie'? Wanneer veranderde het vrije zorgeloze grappen en lachen in een bijna vanzelfsprekende vorm van formaliteit? En wanneer werd mijn baard 'half wit'?

Beschouw ik mezelf echt als oud? Het antwoord is: nee, helemaal niet. Maar dezelfde witte haren die mijn dochter zo onschuldig aanwees, herinneren mij toch aan de woorden van koning David: “Werp mij niet weg in de tijd van ouderdom.” Niet uit angst voor ouder worden, maar uit angst om te verstarren: om geestelijk stil te vallen, om niet meer omhoog te willen reiken. Het is een roep om verantwoordelijkheid. Een roep van bewustzijn dat ouder worden niet alleen gebeurt in het lichaam, het gebeurt in de ziel, maar alleen als we het toelaten.

De Misjna (Avot 5:21) leert, “Op veertigjarige leeftijd komt inzicht, op vijftigjarige leeftijd raad”. Levensfasen zijn geen achteruitgang; het zijn opdrachten. Ouder worden is geen straf; het is een missie. Maar daarvoor moet een mens een ziel hebben die niet geestelijk oud wordt. Iemand wiens jeugd hem leerde te groeien, zodat zelfs wanneer de baard wit wordt, het innerlijke vuur jong blijft.

Dat is precies wat koning Salomo bedoelde met, “zelfs wanneer hij oud wordt zal hij daarvan niet afwijken”. Ja, hij zal ouder worden, maar hij zal de weg van leren niet verlaten. Hij zal fysieke kracht verliezen, maar zijn richting zal hij niet verliezen. Hij zal zich ouder voelen, maar nooit afgedaan.

De Joodse geleerden leren ons, “Iemand die als kind leert: waar is hij mee te vergelijken? Met inkt geschreven op nieuw perkament”. De Thora die in de jeugd wordt geleerd, blijft bestaan. Het dringt dieper door. Want kinderjaren gaan niet alleen over inhoud, maar over het graveren van passie. En daarom vragen wij Hashem: “Zelfs wanneer ik mij oud voel, wanneer mijn hart moe is, wanneer mijn inspiratie laag is, laat mij niet vallen in geestelijke ouderdom. Laat mij oud worden in jaren, maar niet in hart. Laat mijn baard wit worden, maar niet mijn Thora. Laat mij de tijd voorbij voelen gaan, maar nooit mijn wil om te groeien.”

Mogen onze vergrijzende haren ons niet alleen fysiek ouder maken, maar ons telkens opnieuw aansporen om verder te groeien.

Yoel Shukkmann

De auteur

Yoel Schukkmann

Yoel Schukkmann groeide op in Nederland en maakt deel uit van een chassidische gemeenschap, een stroming binnen het ultra-orthodoxe Jodendom. In zijn tienerjaren verhuisde hij naar Israël om in...

Doneren
Abonneren
Agenda