Mijn vierjarige dochtertje zat laatst op de bank in onze woonkamer, haar kleurpotloden in de lucht houdend. “Rood, blauw”, riep ze terwijl ze de verschillende potloden langs ging. “Geel.” Toen stopte ze en keek mij aan: “Tatty’s (Jiddish voor 'papa') peiyos (haarlokken) zijn zwart." Ik glimlachte. Maar ze pauzeerde opnieuw, kneep haar ogen een beetje samen en zat rechtop. “En Tatty’s baard heeft ook wit… een klein beetje.” Weer een nadenkend stiltemoment. “Naaah...de helft!” En daarmee sprong ze van de bank af en verdween de keuken in tevreden met haar oordeel, terwijl ik achterbleef met een vreemd gevoel...plotseling voelde ik me oud.
Kinderen spreken de waarheid met een ongefilterde eerlijkheid waar volwassenen zelden zelfs maar in de buurt van komen. Ze zeggen hardop wat wij stilletjes proberen te negeren. En dat raakte me voor een moment, niet alleen omdat de witte haren echt zijn, maar omdat ze me eraan herinneren hoe snel de tijd gaat, hoe de levensseizoenen verschuiven zonder dat ze zich aankondigen. De jaren vliegen voorbij.
Op een dag word je wakker en ben je niet meer de jonge vader in de speeltuin… totdat een kind het hardop benoemt. En op dat moment kwamen de woorden van koning David in mijn gedachten: “Werp mij niet weg in de tijd van ouderdom; wanneer mijn kracht afneemt, verlaat mij dan niet” (Psalm 71:9). Op het eerste gezicht lijkt het een verzoek om niet afgedankt te worden wanneer men ouder wordt, of niet alleen gelaten te worden wanneer onze kracht wegvalt. Maar koning David sprak niet alleen over lichamelijke zwakte. De Joodse geleerden benadrukken dat het echte ‘gevaar’ van ouder worden niet in het lichaam zit, maar in de geest: het afkoelen van passie, het kleiner worden van ambitie, en het stille accepteren van geestelijke stilstand.
Het verzoek kan dus begrepen worden als: “Meester van de wereld, wanneer het zwarte wit wordt, laat dan mijn hart jong blijven. Laat mijn avoda, mijn dienst aan G-d, levend blijven.” Koning David klaagt niet over rimpels of wit haar. Hij smeekt voor hulp tegen geestelijke achteruitgang. Tegen het gevaar van ‘oud worden’ in de ziel, niet in de jaren. Rabbijn Elimelech Biderman legt het vers op deze manier uit: hij zegt dat “in de tijd van mijn ouderdom,” betekent ‘de tijd waarin iemand zich innerlijk oud voelt’, moe, niet geïnspireerd, niet meer enthousiast. En de woorden “wanneer mijn kracht afneemt” wil zeggen, wanneer mijn innerlijke krachten uitgeput zijn; wanneer het vuur dat ik ooit had, ontbreekt.
Met dit in gedachten zien we dat het vers geen gebed is om jeugd, maar een gebed om vernieuwing. Het vermogen om jong te blijven in wat wij ‘Avodat Hasjem’ (dienst van G-d) noemen; om jong te blijven in ons leren, jong in de wil om te groeien.
Wanneer opvoeding echt en goed uitgevoerd wordt, blijft een mens op zijn negentigste alsnog jong, omdat de Thora hem jong houdt.
Mogen onze vergrijzende haren ons niet alleen fysiek ouder maken, maar ons telkens opnieuw aansporen om verder te groeien.
De jeshiva-jongens
En plots besefte ik dat we inmiddels op z’n minst vier “generaties” jeshiva-jongens
over de vloer hebben gehad.
Maar deze nieuwe jongens gedroegen zich naar mij niet altijd zoals hun oudere
broers dat deden. Aan het begin van hun eerste jaar in jeshiva lopen ze ons
huis niet binnen met dezelfde open, bijna broederlijke vanzelfsprekendheid, en stellen
ze geen vragen met die vrije spontaniteit. In plaats daarvan komen ze binnen
met een zekere afstand en respect.