“Want zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik een omkeer zal brengen in de gevangenschap van Mijn volk, Israël en Juda, zegt de HEERE, en Ik hen zal terugbrengen naar het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het in bezit nemen” (Jeremia 30:3).
De profeet Jeremia zag de ondergang van Juda en van de tempel in Jeruzalem aankomen en ook werkelijk plaatsvinden. Juda, dat was wat er in zijn tijd over was van Davids rijk. Enkele generaties eerder was het grootste, het noordelijke deel van het land, platgewalst door de Assyriërs: de hoofdstad Samaria ingenomen, en het merendeel van de bevolking onvindbaar verspreid in het rijk van de overwinnaars. En nu voltooide een ander wereldrijk, Babylon, het sloopwerk.
Indrukwekkend
De tekst uit Jeremia 30 laat zien dat de profeet ondanks alles een toekomst voor zijn volk bleef zien, onder de hoede van zijn God. Dat is ook bij een oppervlakkige beschouwing al wonderlijk. Al zou je de Bijbel een sprookjesboek vinden, is het dan niet indrukwekkend te zien hoe iemand, bij wie alles om hem heen instort, zijn idealen meer dan ooit boven de puinhopen ziet stralen, zelf gebroken en ongebroken tegelijk? Dat is een ‘nee’ tegen de dood, een geloof in het leven, zoals we het af en toe bij zwaar getroffen mensen zien – om dan te beseffen dat de mensheid het dáár toch van moet hebben. Wisten we meer van de huidige massamoord op christenen in delen van Afrika, dan zagen we daar waarschijnlijk ook voorbeelden van.
Troost en opbouw
Gelukkig bereikt zulk bemoedigend nieuws ons soms wél. In Israël blijft men na 7 oktober 2023 en wat erop volgde, het leven vieren. Zeker, de vijand moet verslagen worden, er moet met harde hand orde geschapen worden. En ja, de verbijstering en het verdriet blijven. Maar de toekomst zal er een zijn van troost en opbouw. De feesten zullen het leven blijven vieren, niet de haat. Voor ons is de Bijbel geen sprookjesboek. En we zien dat het geen toeval is dat zulke liefde voor het leven zich juist in Israël manifesteert. Daar verstaat men immers in meer dan één opzicht de taal van Jeremia.
Trouw
Jeremia spreekt niet alsof hij wil fluiten in het donker, maar omdat hij zich aangesproken en onder bevel gesteld weet. Hij moet een vertrouwen uitspreken waartoe hij zich niet geforceerd heeft opgewerkt. Nee, er is een trouw buiten en boven hemzelf, onder alles en allen, dwars door de ondergang die hij meemaakt – en die trouw zal blijken. Komende geslachten moeten weten wat hij juist in de donkerste dagen hoorde. En daarom (vergelijk vers 2): “Schrijf het allemaal in een boek!” Wat allemaal? Hoe God erbij was. Hoe de God van vergeving en bevrijding op de weg van Zijn beloften bleef en zal blijven: “Weet dat Ik jullie trouw blijf!”
Het meest treft mij daar die liefde voor het leven, waar de terrorist zijn tanden op stuk bijt.
Gods vrijheid
Dat licht schijnt in onze tekst: “Zie, er komen dagen”: het gaat om onze concrete aardse geschiedenis, niet om een hemelse epiloog. “Dat Ik een omkeer zal brengen”: “Ik” – de grote spelers op het wereldtoneel zijn niet alles. En als het erop aankomt, zijn ze niets. Of het nu Babylon is, de falende Judese leiders, de VN, of staatshoofden die de terreur willen belonen met een eigen staat. “Israël en Juda”: beide! Ook de sinds vele generaties verdwenen broeders, de kinderen van Rachel (Jeremia 31:15).
“Ik zal hen terugbrengen”: misschien ziet Jeremia voor zich dat nakomelingen van de tien verdwenen stammen terugkeren. Een ander zal menen dat ze allen uit de dood opstaan. Weer een ander ziet ze ‘als het ware’ lijfelijk terugkeren: als de zin van heel hun lijfelijk leven en lot ooit volkomen aan de dag komt. Hoe dan ook: het gaat om hun concrete mensenleven, in dat land waar God met hen samen was en waar zij opnieuw met Hem samen zullen zijn. “Zij zullen het in bezit nemen”: een bezit zoals het steeds bedoeld was, sinds Abraham, sinds de uittocht uit Egypte, in de strijd van Jozua en de Richteren. Het land als de plek waar Gods vrijheid door mensen gelééfd zou worden, zó, dat ieder volk, ieder mens, de hele aarde uiteindelijk graag meedeed.
Ontroerende melodie
Alles wat mensen kunnen bereiken, is klein bij deze beloften, bij het “Ik” dat ze uitspreekt. We hoeven de staat Israël niet op deze tekst te funderen. Wie de solide volkenrechtelijke en humane basis onder die staat bestrijdt, zal zeker ook ongevoelig zijn voor geloofsargumenten. Maar dat veel grotere waarover Jeremia spreekt, straalt af op die menselijke onderneming ‘Israël’ – nu eens al te menselijk, dan weer verheffend menselijk – daarginds in het oude land, in die vijandige omgeving. Het meest treft mij daar, nogmaals, die liefde voor het leven, waar de terrorist zijn tanden op stuk bijt. Die volhardende liefde is voor mij een ontroerende melodie boven de baslijn van Gods trouw zoals die klinkt in Jeremia’s woorden.
Dit artikel verscheen eerder in onze maandkrant Israël Aktueel. Klik hier om gratis abonnee te worden!