Jodenhaat begon niet bij Hitler, en ook niet bij het christendom of bij Haman. Natuurlijk hadden zij allemaal enorm en vreselijk bijgedragen aan antisemitisme, maar Jodenhaat zelf is ouder. Jodenhaat is misschien wel zo oud als het Joodse volk zelf. Want we lijken de eerste contouren van antisemitisme al in Genesis 26 te ontdekken.
Door hongersnood gedwongen, trekt Isaak in Genesis 26 naar Gerar, het gebied van de Filistijnen. Vanaf vers 12 lezen we dat Isaak in dat land gaat zaaien en oogsten, en wel “…in dat jaar het honderdvoudige, want de HEERE zegende hem” (vers 12). Direct daarna lezen we dat Isaak aanzien kreeg, “…ja, gaandeweg meer aanzien, totdat hij zeer aanzienlijk geworden was” (vers 13). De NBV vertaalt het concreet: Isaak zaaide honderdvoudig en werd rijk, schatrijk; hij bezat grote kudden schapen, geiten en runderen en had veel slaven en slavinnen.
De Filistijnen werden jaloers op Isaak en maakten daarom alle waterputten onbruikbaar door ze vol te gooien met aarde (vers 15). Wanneer Isaak ze later uitgraaft, vindt hij ook een nieuwe bron van opborrelend, helder water (vers 19). Dat zorgt direct voor ruzie tussen de herders van Isaak en de Filistijnse herders. “Dit water is van ons,” zeiden de Filistijnse herders; daarom gaf Isaak de put de naam Esek, wat betekent: “ruzie, omdat zij ruzie met hem gemaakt hadden” (vers 20). Ook bij een volgende put steekt de jaloezie en afkeer weer op en krijgen ze weer ruzie, waarna Isaak uiteindelijk verder trekt en een put graaft waarover ze geen ruzie krijgen. “Daarom gaf hij hem de naam Rehoboth, want, zei hij, nu heeft de HEERE ruimte voor ons gemaakt en zullen wij vruchtbaar zijn in dit land” (vers 22).
De ingrediënten voor antisemitisme
Wat zegt dit oude verhaal ons over antisemitisme? Vrij veel. In het boek World on Fire schrijft Amy Chua dat iedere minderheid die opvallend succesvol is jaloezie oproept wat zich vervolgens in haat en geweld kan uiten. Alle drie de voorwaarden zijn essentieel: de groep die gehaat wordt moet opvallen door anders te zijn – anders zou er geen reden zijn waarom zij uitgelicht wordt – de groep moet succesvol zijn – anders zou er geen reden tot jaloezie zijn – en de groep moet een minderheid vormen – anders zou ze niet worden aangevallen.
Bij Isaak worden precies aan deze drie voorwaarden voldaan. Isaak viel op; hij was geen Filistijn, hij woonde als vreemdeling en buitenlander bij de lokale bevolking en had een ander geloof. Hij was succesvol; Isaak oogstte honderdvoudig, bezat grote kudden, werd rijk en daarom werd men jaloers op hem. En ook aan de laatste voorwaarde werd voldaan: Isaak vormde met zijn familie een minderheid. Alle ingrediënten waren daar om antisemitisme geboren te laten worden.
En dat is een belangrijke les rondom antisemitisme: veel meer dan de gehate, richt haat de hater te gronde.
Van Isaak naar Israël
Wat Isaak meemaakte, werd een type van wat heel zijn Joodse nageslacht te wachten stond. Israël viel altijd op doordat het apart gezet was – heilig in de meest letterlijke zin: door God met een doel onderscheiden. En dat kleine, opvallende volk was niet alleen Gods kanaal van zegen naar de wereld, het werd ook zelf rijk gezegend. Mede door het feit dat de Joden bijna altijd een minderheid vormde, werd de jaloezie van de wereld geuit in haat, uitsluiting en vervolging. De wereld houdt er niet van als iemand zich niet aan de spelregels lijkt te houden. Hoe kan zo’n klein volk zo gezegend zijn? Hoe kan dit volk zelfs, na eeuwen van vervolging, weer terugkeren naar de grond van hun vaderen en weer een Joodse staat herstellen? Dit roept precies dezelfde reactie op als van de Filistijnse herders – en misschien zit daar de les voor het nu.
Zelfdestructieve aard van haat
Wat deden de Filistijnen bij Isaak? Zij vroegen Isaak niet de putten te delen, ze vroegen hem niet te leren hoe hij nieuwe waterbronnen had ontdekt, ze wilden simpel gezegd niet eens met hem praten. Wat deden zij? Zij “maakten de putten onbruikbaar door ze vol te gooien met aarde”. Deze actie schaadde hen zelf meer dan dat hij Isaak schaadde. Het beroofde hen van een waterput die de hunne had kunnen worden zodra de hongersnood voorbij was en Isaak zou vertrekken. En dat is een belangrijke les rondom antisemitisme: veel meer dan de gehate, richt haat de hater te gronde. Het is precies zoals in Egypte met de blinde haat van de farao. Tegen het einde van de sprinkhanenplaag dringen de hovelingen erop aan de Israëlieten te laten gaan, want, zeggen ze tegen de farao: “Ziet u dan nog steeds niet in dat Egypte zo te gronde gaat?” (Exodus 10:7).
Precies dit is de eeuwenoude keerzijde van Jodenhaat: het komt terug op je eigen hoofd. Het is de zelfdestructieve aard van haat. Zolang het Midden-Oosten – maar ook de Westerse wereld – zich in haat tegen de Joodse staat blijft verzetten, berokkent zij grote schade aan de eigen belangen en die van hun eigen volk. Wat God tegen Abraham zei, gold voor Isaak en Jacob en geldt nog steeds: wie Israël vervloekt, vervloekt zichzelf. Dus waar ligt de potentie voor vrede? Het is wat Golda Meïr zei: “We zullen pas vrede hebben in het Midden-Oosten als de Arabieren meer van hun kinderen houden dan dat ze ons haten.”
Voor deze overdenking heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het essay De moed om te volharden van Jonathan Sacks in het boek Genesis (pag. 140).