“Zij zullen verwoeste plaatsen van weleer herbouwen, de woeste plaatsen van vroeger weer oprichten, de verwoeste steden vernieuwen, die verwoest lagen, van generatie op generatie.” Jesaja 61:4
Aan het begin van de negentiende eeuw vonden niet alleen pelgrims hun weg naar het Heilige Land, maar ook archeologen en geografen.
In 1865 werd de organisatie “Palestine Exploration Fund” opgericht door Bijbelse archeologen en geestelijken. Deze organisatie promootte onderzoek in de archeologie, geschiedenis, gewoonten en gebruiken van Bijbels Palestina en de Levant (het oude Midden-Oosten). Toen stuitten Britse cartografen, die Jeruzalem en andere delen van het land in kaart moesten brengen, regelmatig op bekende Bijbelse plaatsen.
Ontdekkingen
De eerste belangrijke opgraving in Jeruzalem onder leiding van Charles Warren, een Britse Koninklijke Ingenieurs officier, luidde het Bijbelse archeologie tijdperk in. De door hem gevonden waterschacht kennen wij als “Warren’s Shaft”. Hij ontdekte ook nog een aantal andere tunnels onder de Tempelberg.
De Britse Charles Wilson bracht Jeruzalem in kaart, daarbij lette hij in het bijzonder op de archeologie en oude synagogen in het gebied.
Edward Robinson, een Amerikaanse onderzoeker die beschouwd wordt als de pionier van Bijbelse geografie, ontdekte “Wilson’s Arch” (boog) bij de Klaagmuur.
In 1926 werd de afdelling Archeologie opgericht door de Hebreeuwse Universiteit. Deze afdeling stond onder leiding van Eliëzer Sukenik. Hij was een voormalige wiskunde leraar uit Polen en had al diverse synagogen geïdentificeerd die dateerden tussen AD 1 tot de laatste periode van Joodse afhankelijkheid in Palestina.
“Voor mij ligt een belangrijke taak: de totstandkoming van Joodse archeologie.” (Sukenik - dagboeknotitie, juli 1928)
De synagoge van Beit Alpha
Terwijl leden van kibboets Beit Alpha, in 1922 gesticht door Poolse immigranten, vijf maanden later bezig waren een drainage geul aan het graven, stuitten zij op een uitzonderlijk mozaïek (zie foto hierboven). De jongeren herinnerden zich een college dat zeven jaar eerder door Sukenik was gegeven. In dat college benadrukte Sukenik het belang van archeologische vondsten. De jongeren namen meteen contact met hem op. Samen met zijn 11-jarige zoon Yigal reisde Sukenik van Jeruzalem naar de Jizreël Vallei. (Yigal werd later een belangrijke IDF-officier en archeoloog. Wij kennen hem als Yigal Yadin.)
De inwoners van de kibboets, die met de opgraving hielpen, zagen hun voorgeschiedenis voor hun ogen tot leven komen. De synagoge dateert uit de vijfde eeuw voor Christus en bestond uit: een binnenplaats, een gang, een langwerpige hoofdzaal met een spectaculaire mozaïekvloer, een galerij op de tweede verdieping en nog een andere ruimte. Het mozaïek bevatte afbeeldingen van de Ark van het Verbond, de zodiak (dierenriem) en het offer van Izaäk.
Het stukje land, waarvoor zij zo geleden en gevochten hadden, was de plek waar hun voorvaderen 1500 tot 2000 jaar geleden woonden en stierven. Ondanks het feit dat Bijbelse archeologie al jarenlang bekend was, luidde de vondst van de Beit Alpha-synagoge het Joodse archeologie tijdperk in.
De ontdekking van deze synagoge had een enorme impact op het hele land. Het bevestigde de fysieke aanwezigheid van de Joodse Jizreël Vallei bewoners. Niet-religieuze Joden zagen een levend Judaïsme dat motieven leende van andere culturen. Voor religieuze Joden bewees de vondst de continuïteit van eeuwen oude religieuze rituelen.
Rijk aan schatten
Na de oprichting van de staat Israel in 1948 werd de Israëls Oudheden Afdeling opgericht, de huidige ‘Israel Antiquities Authority’ (I.A.A.)
Tegenwoordig gaat er bijna geen week voorbij of er wordt weer een archeologische vondst gedaan die het moderne Israël verbindt met hun eeuwenoude verleden. Bouwondernemingen staan vaak voor (voor hen onaangename) verrassingen als tijdens graafwerkzaamheden een oude ‘schat’ wordt blootgelegd. De bouw wordt dan stilgelegd tot archeologen hun bevindingen hebben gegeven. De kosten van de opgraving zijn voor de bouwondernemer.
Bij zeer belangrijke vondsten moeten de bouwplannen soms behoorlijk aangepast worden om de archeologische plaats te kunnen bewaren. De opening van weg nummer zes (de tolweg naar het noorden) moest steeds worden uitgesteld vanwege de vele archeologische vondsten waarop de werkers om de haverklap stuitten.
Vergeleken met andere landen rond de Middellandse Zee heeft Israël een veel hogere concentratie aan archeologische plaatsen in een veel kleiner gebied: rond de 35.000 bekende plaatsen in een landje van slechts 22.145 vierkante kilometer. Per jaar worden rond de 200 tot 300 archeologische plaatsen opgegraven als redding- of bergingsacties tijdens bouwwerkzaamheden. Helaas komt het steeds meer voor dat archeologische vondsten vernietigd worden vanwege noodzakelijke huizen- of wegenbouw.
“We moeten de balans vinden tussen de noodzaak van het moderne leven en de noodzaak van het bewaren van ons erfgoed.” (Archeoloog Pierre de Miroschedji)