Sluiten

Zoeken.

De elite kent andere regels

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers - 

20 december 2021

schapen

Laatst las ik een interessant interview over hoe groepen mensen met economische macht ook de politieke macht naar zich toe trekken. Er werd gesignaleerd dat het ook in de West-Europese democratie – zij het op subtiele wijze – gebeurt. Dat voor de elite andere regels gelden, staat min of meer als feit beschreven in de Tora. Dit fenomeen kent geen geografische grenzen noch tijdsbeperkingen. Maar wat heeft dit te maken met de laatste hoofdstukken van het boek Genesis, die wij op dit moment wereldwijd in de synagogen lezen?

Heilige dieren

De Egyptenaren kenden een aantal heilige dieren die zij niet aten. De heiligheid van de dieren had te maken met belangrijke gebeurtenissen in het Egyptische leven. Zo waren het lam en de ram heilig omdat dit het sterrenbeeld is van de lentemaand waarin de Nijl buiten zijn oevers treedt, hetgeen de motor van de Egyptische economie was. Daarom haatten zij ook schapenherders omdat die hun heilige dieren kennelijk niet op de gepaste wijze behandelden. Dit staat ook in de Tora beschreven.

Vlak voordat Jozef, de onderkoning, zijn ware identiteit bekend maakt aan zijn radeloze broers, houden zij een maaltijd in het huis van de onderkoning. Jozef houdt het niet meer uit: „Jozef haastte zich, want zijn medelijden werd opgewekt vanwege zijn broer (Benjamin). Hij wilde huilen en daarom ging hij een kamer binnen en huilde daar. Daarna waste hij zijn gezicht en kwam naar buiten. Hij bedwong zich en zei: Dien het voedsel op. Zij dienden op: voor hem apart, voor hen apart en voor de Egyptenaren die met hem aten apart. De Egyptenaren mogen namelijk niet samen met de Hebreeën de maaltijd gebruiken, omdat dat voor de Egyptenaren een gruwel is.”(Gen. 43:30-32). De haat tegen de Hebreeuwse schaapherders was kennelijk zo diepgeworteld in het Egyptische volksbewustzijn, dat de Tora dit nodig vindt om te vermelden.

Zo waren het lam en de ram heilig omdat dit het sterrenbeeld is van de lentemaand waarin de Nijl buiten zijn oevers treedt, hetgeen de motor van de Egyptische economie was.

Elke herder was een gruwel

Iets verderop lezen we in de Tora dat de farao zelf met schaapsherders weinig moeite had. Jozef wilde zijn familie voorstellen aan de farao maar hij was bang dat de farao zijn broers zou willen aanstellen in het leger of in de Egyptische economie. Daarom nam Jozef alleen een paar zwakke broers mee naar de farao. Jozef vreesde dat wanneer zijn broers hoge maatschappelijke posities zouden innemen, zij te makkelijk ten prooi zouden vallen aan assimilatie en hun joodse identiteit zouden verliezen. Jozef wilde dat zijn broers gescheiden zouden leven van de heidense Egyptenaren.

De Tora vertelt hoe Jozef zijn broers voorbereidt op de ontmoeting met farao: "Daarop zei Jozef tegen zijn broers en tegen het huis van zijn vader: Ik ga het aan de farao vertellen. Ik zal tegen hem zeggen: mijn broers en het huis van mijn vader, die in het land Kanaän woonden, zijn naar mij toe gekomen. De mannen zijn herders van kleinvee, want zij zijn altijd veehouders geweest. Zij hebben hun kleinvee en hun runderen, en alles wat zij hebben, meegebracht. Wanneer het zal gebeuren dat de farao u roept en vraagt: wat is uw beroep? dan moet u zeggen: Uw dienaren zijn altijd veehouders geweest, van onze jeugd af aan tot nu toe, zowel wij als onze vaderen. Dan zult u in de landstreek Gosen mogen wonen, want elke herder van kleinvee is voor de Egyptenaren een gruwel." (Gen. 46:32-34).

Het lammetje als afgod

Later, vlak voor de Exodus uit Egypte, moesten de Joden een lammetje nemen, dat slachten en op de avond voor de Uittocht opeten als teken dat zij de Egyptische afgod als van generlei waarde beschouwden: “Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: op de tiende dag van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin…U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen. U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen. Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten…U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de volgende morgen van over is, moet u met vuur verbranden. En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor G‘d. Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, G‘d. En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.” (Ex. 12:3-13).

Zo rekende G’d uiteindelijk – na een lange slavernij – af met de afgoden van Egypte. Herders weidden, verhandelden, slachtten en aten schapen. Daarom verachtten de Egyptenaren de Hebreeën want die waren herders van hun afgoden. Realiseert u zich nu hoe veel moed er nodig was voor de joodse slaven om de afgoden van hun meesters te nemen en deze voor hun ogen te slachten, op te eten en hun bloed op hun deurposten te smeren?

Realiseert u zich nu hoe veel moed er nodig was voor de joodse slaven om de afgoden van hun meesters te nemen en deze voor hun ogen te slachten, op te eten en hun bloed op hun deurposten te smeren?

Het bijzondere voorstel van de farao

De broers deden natuurlijk wat Jozef hen gevraagd had: “Toen zei de farao tegen zijn broers: Wat is uw beroep? Zij zeiden tegen de farao: Uw dienaren zijn herders van kleinvee, zowel wij als onze vaderen. Verder zeiden ze tegen de farao: Wij zijn gekomen om als vreemdeling in dit land te wonen, want er is geen weidegrond meer voor het kleinvee dat aan uw dienaren toebehoort, omdat de honger zwaar is in het land Kanaän…Toen zei de farao tegen Jozef:...Laat uw vader en uw broers in het beste deel van het land wonen; ze mogen in de landstreek Gosen wonen. En als u merkt dat er onder hen bekwame mannen zijn, stel die dan aan tot opzichters over het vee dat mij toebehoort.” (Gen. 47: 3-6).

De broers hadden de farao zelf voorgesteld dat ze in Gosen zouden gaan wonen. Ze wilden niemand beledigen met hun beroep als schaapsherder en daarom vonden ze het beter om ver weg van de Egyptenaren te wonen, te meer daar zij hun eigen identiteit wilden behouden. Opvallend zijn de farao’s laatste woorden. De farao had kennelijk eigen kleinvee en wilde graag dat de broers van Jozef die zouden hoeden. Hij deelde kennelijk de normen en waarden van het volk niet. Voor heersers gelden kennelijk andere regels.

Er is geen fenomeen dat niet staat aangeduid in de Tora

De farao stond boven het volk en had zichzelf als god uitgeroepen. Zo vertelde hij zijn volk dat hij als god nooit naar de WC hoefde. Daarom baadde hij regelmatig in de Nijl om daar ongemerkt zijn behoeften te doen. Mozes en Aron, die dit door hadden, kondigden de plagen daarom vaak aan de oever van de Nijl aan terwijl de farao daar naar het toilet ging. Zo maakten zij duidelijk dat zij de farao’s verhalen niet geloofden.

De farao dacht over de heiligheid van schapen en geiten net zo als de kinderen Israëls. Het staat niet overduidelijk in de Tora. Maar de Tora geeft het toch aan in een klein, onopvallend zinnetje. Net zoals de farao van zichzelf wist dat hij geen god was, wist hij dat het kleinvee geen god was. Hij kon dit ook uitleggen aan zijn onderdanen. Hijzelf als god mocht ook de andere goden, de schapen en geiten gebruiken. De elite kent andere regels, omgangsvormen en -normen dan de rest van het volk. U ziet het: er is geen fenomeen in de wereld dat niet staat aangeduid in de Tora.

Israëlnieuws

via WhatsApp

Rabbijn-mr.-drs.-R.-Evers_avatar-90x90 (1)

De auteur

Rabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbijn R. Evers was opperrabbijn in Dusseldorf. Hij maakte in de zomer van 2021 met zijn vrouw alija naar Israël. 

Doneren
Abonneren
Agenda