Sluiten

Zoeken.

Ds. Kees Kant: 'Waar was Jezus in het Oude Israël?'

19 oktober 2020

Kees Kant Oude Israel

Er zijn veel teksten die aangeven dat Jezus in de tijd van het Oude Testament al bij Zijn volk Israël was. Wat zegt de Bijbel over de relatie tussen de Zoon van God en Israël ten tijde van het Oude Testament? En wat betekent dat voor de huidige relatie tussen Jezus en Israël?

De Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel zegt:

En in één Heer, Jezus Christus,
eniggeboren Zoon van God,
vóór alle tijden geboren uit de Vader.
God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God.
Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader,
en door wie alles geschapen is.

Het Woord van God

Jezus is als Zoon van God niet op enig moment geschapen, maar wel op enig moment geboren, mens geworden uit de maagd Maria. Als Zoon van God was Hij al voor zijn menswording van alle tijden.

Johannes begint zijn evangelie met de woorden:

‘In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is.’

‘…En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.’

Het Woord

Jezus wordt ‘het Woord’ genoemd. De Torah. En door Hem zijn alle dingen geworden, ontstaan. Hij was dus al actief betrokken bij de schepping.

Bij zijn komst naar onze wereld, zijn geboorte, kreeg de Zoon van God de naam Jezus. Daarvoor had Hij die naam nog niet. Maar als Zoon van God, als Woord van God, Torah, was Hij een met de Vader voor alle tijden. Hij is de Knecht des Heren, de Messias, de Vredevorst voor Zijn volk Israel.

Dat betekent dat ook in de tijden van het Oude Testament, al sinds de roeping van Abraham, sinds de verbonden met Israel, de Zoon van God al in zijn hoedanigheid als de bestemde en verkoren Messias in een zekere relatie leefde met zijn volk.

Gestalte van God

Ook Paulus schrijft in de Filippenzen brief over het ‘in de gestalte van God’ zijn van Jezus voor zijn menswording:

‘Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.’ (Fil. 2:6)

Paulus maakt duidelijk dat het leven van Jezus als Zoon van God niet is begonnen bij zijn geboorte in Bethlehem, maar dat Hij al van eeuwigheid aan God gelijk was.

Ook in Jesaja komen we een soortgelijke gedachtegang tegen:

‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. aan de uitbreiding van deze heerschappij en aan de vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk,’ (Jes. 9:5-6).

Toen sommige Joden in een discussie tegen Jezus zeiden: ‘U bent nog geen vijftig jaar en hebt U Abraham gezien?’, antwoordde Jezus: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik’ (Joh. 8:58).

De schrijver van de Hebreeënbrief zegt:

‘Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon, Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft’ (Hebr. 1:1-2).

Deze Zoon van God, Messias, die de Redder van Israel en van de wereld is, leefde al in de tijd van het Oude Testament.

Hoe kunnen we zijn relatie tot Israel duiden ? Er zijn meerdere teksten in Oude en Nieuwe Testament die een tipje van de sluier optillen.

De Engel des Heren

In het Oude Testament zien we meerdere malen de ‘Engel des Heren’ verschijnen. Hij spreekt namens God en soms wordt hij geïdentificeerd met God. Als de Engel spreekt, spreekt God. Omdat de Engel woorden van/namens God spreekt, is hij in de traditie gezien als het Woord des Heren. Hierdoor wordt hij ook wel geïdentificeerd met de Zoon van God als het Woord dat bij God was en God was.

In Genesis 48 zegent Jakob zijn zonen en spreekt hij over God die hem ‘als herder geleid heeft’, en spreekt hij in één adem over:

‘de Engel die mij verlost heeft uit alle nood zegene deze jongens’ (vs. 16).

De Engel des Heren heeft hier dus de autoriteit om uit alle nood te verlossen, en om Jakobs kinderen te zegenen.

De Engel is hier dus niet slechts een vertegenwoordiger of representant van God, maar wordt hier geïdentificeerd met God zelf.

En in zijn hoedanigheid als verlosser uit alle nood denken we ook aan de Zoon van God, die volgens het latere hogepriesterlijke gebed in Johannes 17 volkomen één is met de Vader, en de Verlosser genoemd wordt.

Mozes in de woestijn

Later zegt God tegen Mozes in de woestijn:

‘Zie, Ik zend een Engel voor u uit om over u te waken op de weg en u te brengen naar de plaats die Ik gereedgemaakt heb. Wees op uw hoede voor Zijn aangezicht en luister naar Zijn stem. Verbitter Hem niet, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is’ (Exodus 23: 20-21).

In Richteren 2 spreekt de Engel des Heren tot het volk Israel:

‘En een Engel van de HEERE ging van Gilgal naar Bochim, en zei: Ik heb u uit Egypte geleid en u in het land gebracht dat Ik aan uw vaderen gezworen heb.’ Meteen erachteraan zegt hij: ‘Ik zal Mijn verbond met u niet verbreken, voor eeuwig’.

God is degene die de verbonden met Israel gesloten heeft.

Knecht des Heren

Tegelijk zegt Jesaja 49 ook over de Knecht des Heren:

‘Ik zal U geven tot een Verbond voor het volk, om de aarde weer op te richten, om de verwoeste erfelijke bezittingen te ontvangen’ (Jes. 49:8).

Een paar verzen daarvoor zegt de profeet Jesaja over deze Knecht al:

‘dat U voor Mij een Knecht zou zijn om op te richten de stammen van Jakob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde’.

Het verbond voor Israel, het terugbrengen van de stammen van Jakob en het licht voor de heidenvolken zijn dus kwalificaties die toekomen aan de Zoon van God, de Knecht des Heren, de toekomstige Messias en vredevorst.

We kunnen over deze Engel des Heren dus niet enkel over God zelf spreken zonder hem ook te verbinden aan de Zoon van God.

Daarmee was de Zoon van God dus present te midden van zijn volk in de persoon van de Engel des Heren.

In Jesaja 63:8-9 spreekt de Here:

‘Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet zullen liegen! Zo werd Hij hun tot een Heiland. In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd’.

Een mooie tekst waarin de Engel van Gods aangezicht wordt beschreven als iemand die deelhad aan de benauwdheid van het volk Israel, en die hun Heiland, Redder, wordt genoemd. Door liefde en genade heeft Hij zijn volk zelfs bevrijd. Bij deze kwalificaties kunnen we ook hier duidelijk niet buiten de Zoon van God om als we de Engel nader willen identificeren.

De drie mannen in de oven

In Daniel 3 lezen we hoe de drie Joodse mannen Sadrak, Mesak en Abednego in een vurige oven gegooid werden, omdat zij weigerden het gouden beeld te aanbidden dat koning Nebukadnezar had opgericht. Even later ziet Nebukadnezar dat de drie mannen ongedeerd in vuur rondwandelen. Er bevindt zich zelfs een vierde man bij hen, die Nebukadnezar omschrijft als een ‘zoon der goden’:

‘Zie, ik zie vier mannen midden in het vuur vrij rondlopen! Zij hebben geen letsel en de aanblik van de vierde lijkt op die van een zoon van de goden’.

Even later zegt Nebukadnezar:

‘Geloofd zij de God van Sadrach, Mesach en Abed-Nego, Die Zijn engel heeft gezonden en Zijn dienaren heeft verlost, die op Hem hebben vertrouwd’.

Zoals God later Zijn Zoon heeft gezonden om Zijn volk te verlossen, zo heeft Hij hier Zijn Engel gezonden om Zijn dienaren die op Hem vertrouwden te verlossen. Ook hier een bijzondere parallel met de Zoon van God.

Later in hoofdstuk 6 lezen we over Daniel die in de leeuwenkuil geworpen wordt. De volgende ochtend ontdekt de koning dat Daniel nog leeft en dat de leeuwen hem ongedeerd gelaten hebben.

Daniel zegt dan tegen de koning:

‘Mijn God heeft Zijn engel gezonden en Hij heeft de muil van de leeuwen toegesloten. Ze hebben mij geen letsel toegebracht, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden’ (Daniel 6:25).

Ook hier heeft God Zijn engel gezonden. Bijzonder is dat hier het ‘onschuldig’ zijn van Daniel als reden wordt genoemd dat hij ongedeerd is gebleven. Ligt hier misschien een bijzondere parallel met het evangelie, waarin God Zijn Zoon heeft gezonden om ons te rechtvaardigen, zodat wij in het oordeel voor onschuldig worden gehouden ?

Pleiten voor Zijn volk

In Zacharia 1 lezen we dat de Engel des Heren zich richt tot God zelf en bij Hem pleit voor Zijn volk:

‘Toen antwoordde de Engel van de HEERE en zei: HEERE van de legermachten, hoelang [is het nog dat] U Zich niet ontfermt over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop U deze zeventig jaar toornig bent geweest?’

Vervolgens antwoordt de Here met goede en troostrijke woorden dat Hij Zich met na-ijver zal inzetten voor Jeruzalem en voor Sion (Zach. 1:12-14).

De Engel des Heren pleit dus voor het aangezicht van God voor Zijn volk. Hier is een opnieuw een bijzondere parallel zichtbaar met wat Paulus later schrijft over Jezus: ‘Christus [is het] Die gestorven is, ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook aan de rechter[hand] van God is, Die ook voor ons pleit’ (Rom. 8:34).

De engel is hier duidelijk meer dan alleen een boodschapper.

Hogepriester in een gezicht

In Zacharia 3 ziet de profeet in een gezicht de hogepriester Jozua staan voor de Engel van de Heere:

‘Daarna liet Hij mij de hogepriester Jozua zien, die voor het aangezicht van de Engel van de HEERE stond, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De HEERE zei echter tegen de satan: De HEERE zal u bestraffen, satan! De HEERE, Die Jeruzalem verkiest, zal u bestraffen. Is deze Jozua niet een stuk brandhout dat aan het vuur ontrukt is? Nu was Jozua in vuile kleren gekleed, terwijl hij voor het aangezicht van de Engel stond. Toen nam Hij het woord en zei tegen hen die voor Zijn aangezicht stonden: Trek hem de vuile kleren uit! Daarop zei Hij tegen hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en zal u feestkleren aantrekken’. (Zach. 3: 1-4).

Ook hier gebeurt weer iets heel bijzonders. De hogepriester Jozua wordt aangeklaagd voor het aangezicht van de Here. Hier spreekt de Engel duidelijk namens de Here God. De kleren van de hogepriester zijn vuil. Dat duidt op het feit dat hij als hogepriester het hele volk Israel representeert. Het volk heeft gezondigd en is in ballingschap terechtgekomen. Toch neemt de Engel de ongerechtigheid van het volk weg en schenkt de hogepriester reine kleren. Een duidelijke parallel met de Zoon van God valt niet meer te ontkennen. In het eerder genoemde Romeinen 8, waar Jezus voor ons pleit, zegt Paulus: ‘Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? God is het Die rechtvaardigt’.

Verheerlijkte Jezus op Patmos

In Openbaring 3 verschijnt de verheerlijkte Jezus aan Johannes op Patmos en zegt tegen hem:

‘Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens’ (Openb. 3:5).

Hier speelt Jezus als Zoon van God een beslissende rol in het bekleden met witte, reine, klederen.

In Maleachi 3 staat ook zo’n bijzondere tekst:

‘Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten’ (Mal.3:1).

Het Hebreeuwse woord ‘mal’ak’ betekent letterlijk ‘boodschapper’. Iemand die namens God spreekt en Zijn woorden, boodschappen, overbrengt. Beide engelen in dit vers zijn niet dezelfde. De eerste is een wegbereider, een boodschapper. Later in hoofdstuk 5:4 wordt hij de profeet Elia genoemd. Wij denken hierbij ook aan Johannes de Doper.

Maar de tweede engel, die plotseling zal verschijnen wordt de ‘Engel van het verbond’ genoemd. Dit sluit aan bij Jesaja 49:8 waar de komende Knecht des Heren ‘een verbond voor het volk’ wordt genoemd.

Avondmaal

Als later Jezus het avondmaal instelt zegt Hij bij het doorgeven van de beker met wijn: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt’ (Lucas 22:20).

Deze Engel bij Maleachi is ook degene bij wie ‘u uw vreugde vindt’. Bijzonder is dat Jezus later van zichzelf zegt:

‘Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zal blijven en uw blijdschap volkomen zal worden’ (Joh. 15:11).

Jezus die als de Zoon van God de woorden van God spreekt, die zelfs Gods Woord is, brengt ons de ware blijdschap.

Ook hier bij Maleachi wordt duidelijk dat we bij de vraag wie de Engel des Heren is niet om de Zoon van God heen kunnen.

Er zijn theologen die de verbinding tussen de Engel des Heren en de Zoon van God afwijzen. Zij baseren zich op het feit dat het Hebreeuwse woord ‘mal’ak’ boodschapper betekent, en dat dit de ene keer een mens is en de andere keer een engel.

Dit Hebreeuwse woord is in de Griekse Septuaginta vertaald met ‘angelos’. Pas in het Latijn zijn er 2 onderscheiden woorden voor gekomen: ‘nuntius’ voor een menselijke boodschapper, en ‘angelus’ voor een bovennatuurlijke boodschapper. Dit ‘angelus’ is bij ons het woord engel geworden, en heeft het bij ons dus een bovennatuurlijke klank. Maar in het oorspronkelijke Hebreeuws kan een mal’ak (angelos) dus ook een mens zijn.

Dit hoeft echter beslist niet te betekenen dat de ‘Engel des Heren’, die in veel teksten duidelijk bovennatuurlijk is, en zelfs samenvalt met God zelf, niet de Zoon van God zou kunnen zijn. Ook wel de pre-existente Jezus genoemd.

Kunnen we zeggen dat Jezus, die in het midden van de christelijke kerk present is, dus ook al vanaf het begin in het midden van het Joodse volk present was?

Op die manier kunnen we dat niet zeggen, omdat Jezus deze naam pas kreeg na Zijn geboorte, na Zijn menswording via Zijn moeder, de Joodse maagd Maria.

Maar voor die tijd was Hij wel de Zoon van God, het Woord van God, dat bij God was en dat God was. We kunnen dus zeggen dat de Zoon van God al vanaf de roeping van Abraham present was temidden van Zijn eigen volk.

Er was dus al vanaf het begin een diepe verbondenheid tussen de Messias en het volk Israel.

'Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen'

In Exodus 4 geeft God aan Mozes de opdracht om naar de Farao te gaan:

‘Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen’ (Ex. 4:22-23).

God noemt hier het volk Israel ‘Mijn Zoon, Mijn eerstgeborene’. Later spreekt de Here via de profeet Hosea de bekende woorden:

‘Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen’ (Hosea 11:1).

In het Nieuwe Testament lezen we dat Jozef en Maria en het kindje Jezus moeten vluchten naar Egypte, omdat Herodes het kind wil doden. Als Herodes later gestorven is kunnen ze veilig terugkeren. Er staat dan:

‘En hij bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen’ (Matt.2:15).

Heel bijzonder hoe hier Israel en Messias Jezus met elkaar verbonden worden in het gemeenschappelijk ‘Zoon van God’ zijn, en in het gemeenschappelijk ‘uit Egypte geroepen’ zijn.

De Zoon van God was en is present in het midden van Zijn volk

Abraham belichaamt als aartsvader het latere volk Israel. Jezus belichaamt het volk Israel en brengt het tot zijn bestemming

Het verhaal van Jezus verwijst naar Israel, en het verhaal van Israel verwijst naar Jezus. Israel is in de woestijn 40 jaar verzocht. Jezus is in de woestijn 40 dagen verzocht.

Waar Israel faalde daar overwon Jezus en slaagt Hij erin Zijn volk te redden. Plaatsvervangend voor zijn volk vervulde Jezus de Torah.

In Jesaja 53 is de Zoon van God present temidden van zijn volk. Hij leeft in het hart van zijn volk.

Dit wordt ook heel mooi verwoord in het Nieuwe Testament. Jezus spreekt over het volk Israel dat ten tijde van Mozes het manna at in de woestijn. Hij betrekt dat manna dan op Zichzelf:

‘Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben’ (Joh. 6:32-35).

Het manna uit de hemel was dus meer dan een symbolische of metaforische verwijzing naar Jezus. Jezus noemt het manna het ‘ware brood uit de hemel’. In geestelijke zin had het volk Israel in de woestijn in het manna en het water uit de rots al deel aan de zegeningen van de Zoon van God.

Paulus

Ook Paulus spreekt later op een vergelijkbare manier over het manna in de woestijn en het stromende water uit de rots. Hij zegt:

‘En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus’ (1 Kor. 10:1-4).

Hier blijkt ook duidelijk dat het volk Israel nog ver voor de menswording van de Zoon van God in de persoon van Jezus, al in geestelijke zin deel had aan Hem. Hij was in manna en water present in het midden van Zijn volk.

Uit dit alles blijkt duidelijk dat er al sinds Abraham een duidelijke relatie bestaat tussen de Zoon van God, die wij hebben leren kennen in Jezus Christus, en het volk Israel door alle tijden heen.

Diepe geestelijke relatie tussen de Zoon van God en Israël

Een diepe geestelijke relatie, waarin het God Zelf is die bepaalt hoe en wanneer Hij dit geheimenis openbaart aan Zijn eigen volk.

Die openbaring van de Zoon aan Zijn eigen volk blijft natuurlijk wel van groot belang. Dat lezen we in Zacharia dat God eens de geest der genade en gebeden over Zijn volk uitstort, en zij de ogen opengaan voor wie hun Messias is.

We hebben dus geen twee wegenleer: geen weg buiten Jezus de Messias.

Maar we moeten dus wel uiterst voorzichtig zijn met snelle oordelen in de zin van:

‘Ze hebben de Zoon niet, dus ze hebben het leven niet’

‘Als ze Jezus niet aannemen gaan ze voor eeuwig verloren’.

Met dat soort zwart wit uitspraken banjeren we als olifanten door de porseleinkast van Gods ondoorgrondelijke wegen met Zijn volk, en Zijn eeuwige trouw aan Israel.

Paulus spreekt over het geheimenis van de bedekking (Romeinen 11). En dat Jezus gekomen is als een Dienaar van de besnijdenis om de beloften aan de vaderen te bevestigen (Romeinen 15).

Er is een spanningsveld tussen deze verbondenheid en de eis tot geloof. Er is dus een diepe, en voor ons ondoorgrondelijke band tussen de Vader en de Zoon met Zijn volk Israel.

Een geheimenis en mysterie dat voor ons ondoorgrondelijk is.

Doneren
Abonneren
Agenda