Sluiten

Zoeken.

Vredesbesprekingen deel 2 - van Arabisch- naar Palestijns

Door Ruben Ridderhof

Artikel

Gevorderd

zesdaagse-oorlog

Israëlische troepen overzien de Tempelberg tijdens de Zesdaagse Oorlog - foto:Reuters

De termen ‘Israëlisch-Arabisch conflict’ en ‘Israëlisch-Palestijns conflict’ worden door elkaar heen gebruikt. Maar als het om vredesbesprekingen gaat, moet natuurlijk wel duidelijk zijn wie er aan de onderhandelingstafel moet zitten. Dat zijn tegenwoordig vooral de Palestijnen. Het is echter goed om te beseffen dat dat lange tijd niet het geval was.

In deel 1 van deze serie zijn we ingegaan op het ontstaan van het conflict in de aanloop naar de oprichting van de staat Israël. Daarbij zagen we al dat het conflict danig beïnvloed is door de bemoeienis van buitenlandse actoren. Dat veranderde niet na de oprichting van de staat Israël.

Onafhankelijk

Israëls Onafhankelijkheidsoorlog begon eigenlijk al vóór de eigenlijke verklaring op 14 mei 1948. Na de stemming over het VN verdelingsplan, brak in december 1947 al een burgeroorlog uit. De Palestijnse Arabieren wilden koste wat kost voorkomen dat er een Joodse staat zou komen en vielen Joodse nederzettingen aan met milities. Vanuit de hele Arabische wereld klonk ondersteunende retoriek waarin de Joden werd gedreigd dat als ze onafhankelijkheid zouden uitroepen, de Arabieren hen de zee in zouden drijven en volledig zouden uitroeien. Die taal klonk - met de Holocaust in Europa vers in het geheugen - natuurlijk enorm beangstigend voor de Joden. Zij organiseerden dus, zo goed en wel als dat mogelijk was onder de nog steeds geldende Britse restricties, hun verdediging en voerden ook al strategische operaties uit om het in het verdelingsplan voorziene Joodse gebied veilig te stellen. Daarnaast hadden Arabische strijders de Joodse bevolking van Jeruzalem omsingeld en streden Joodse troepen om deze blokkade te doorbreken. De operatie slaagde en de Joden bleken al vóór het einde van het Britse mandaat militair succesvol tegen de plaatselijke Arabische milities

De Arabische Liga, een samenwerkingsverband tussen Arabische staten dat in 1945 werd opgericht, zag dit Joodse succes ook en moest erkennen dat in Palestina zelf geen Arabische militaire macht was die de Joden zou kunnen weerstaan. Omdat de Liga ook de oprichting van een Joodse staat wilde voorkomen en een Palestijnse staat wilde zien in Palestina, riep het haar deelstaten op om zich voor te bereiden om tegen de Joden te strijden wanneer het mandaat eenmaal ten einde liep. Daarom vielen al een paar uur na de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring en het einde van het Britse mandaat vijf Arabische legers Israël binnen. Israëls eerste prioriteit in deze oorlog was om zich niet door deze Arabische macht te laten vernietigen, maar al gauw bleek de Arabische aanval niet zo effectief als gedacht.

Dat kwam doordat de deelnemende Arabische landen verschillende politieke doelen hadden met de strijd. Syrië en Libanon hoopten delen van Noord-Israël te veroveren. Jordanië, dat de grootste militaire macht had, wilde de Palestijnse staat die zou ontstaan annexeren bij het eigen grondgebied. Egypte wilde voorkomen dat de koning van Jordanië oppermachtig werd in het Midden-Oosten en Irak hoopte ook een macht van belang te worden in de regio. Deze onderlinge verdeeldheid maakte dat de Arabische troepen ongecoördineerd te werk gingen tijdens de oorlog. Daarvan profiteerden de Joden. Toen gedurende de oorlog bleek dat zij militair sterker waren dan de Arabieren, veranderde de strategie van de Joden. De strijd die aanvankelijk was gericht tegen de existentiële bedreiging, richtte zich steeds meer op het veroveren van een zo goed verdedigbaar mogelijk grondgebied, dat zich wijder uitstrekte dan het in het VN-verdelingsplan voorziene grondgebied voor de Joden. Toen in het voorjaar van 1949 dan ook de bestandslijnen werden gedemarqueerd, was de staat Israël fors groter dan aanvankelijk voorzien.

In de jaren na de Onafhankelijkheidsoorlog werd Israël van alle kanten aangevallen door fedajien, letterlijk ‘zelfopofferaars’, Arabische militante groeperingen van verschillende pluimage die Israël infiltreerden en terreuraanslagen pleegden. Beschietingen vanaf de Golanhoogvlakte op boeren en vissers rond en op het Meer van Galilea, infiltraties vanuit het na de Onafhankelijkheidsoorlog bij Jordanië geannexeerde Judea en Samaria en vanuit Gaza en de Sinaï. Israël reageerde op dodelijke aanslagen met felle vergeldingsaanvallen om zo te laten blijken dat terreur een hoge prijs kost.

Nassar en het pan-Arabisme

Ondertussen vonden in de Arabische landen rond Israël onrustbarende ontwikkelingen plaats, met name in Egypte. Daar resulteerde een algemeen ongenoegen over het leiderschap, gevoed door het verlies in de oorlog tegen Israël, in een militaire coup waaruit uiteindelijk Gamal Abdel Nasser als nieuwe leider van Egypte opstond. Nasser verzette zich onder meer tegen de buitenlandse overheersing en invloed die zich decennialang had doen gelden in de Arabische wereld en waarvan Israël naar zijn overtuiging een tastbaar gevolg was. Met die visie en zijn charisma maakte Nassar zich in de hele Arabische wereld buitengewoon populair. Via radiotoespraken wist hij talloze Arabieren over de gehele Arabische wereld te inspireren met zijn ideologie waarin hij een droom van een verenigde Arabische wereld propageerde. Een pan-Arabische macht die zich niet door het Westen de wet zou laten voorschrijven en een macht van belang zou vormen in de wereld. De spits van deze beweging die onder Nassar steeds meer momentum genoot, richtte zich tegen Israël, dat werd gezien als ultiem resultaat van Westerse inmenging in het Midden-Oosten.

Een belangrijke uiting van deze anti-Westerse politiek was Nassars besluit in 1956 om het Suezkanaal te nationaliseren. Frankrijk en Groot-Brittannië zagen hierin een aanleiding om Nassar uit het zadel te wippen in Egypte en nodigden Israël uit om hierin een rol te spelen. Voor Israël was dit een risico, maar ook een kans. Nassar vormde een groeiende dreiging, met invloed op heel de Arabische wereld. Israël zou een deel van de Sinaï kunnen veroveren en zijn veiligheid aan de grens met Egypte kunnen waarborgen. Ben-Gurion zag daarbij ook mogelijkheden voor meer erkenning in de samenwerking met Groot-Brittannië en Frankrijk. Die kans greep Israël aan en raakte zo betrokken in de Suezcrisis door op 29 oktober 1956 Egypte aan te vallen en de Sinaï te veroveren. Het plan eindigde echter in een fiasco. Frankrijk en Groot-Brittannië werden door Amerika tot een halt geroepen en Israël moest zich terugtrekken. De crisis toonde aan dat de tijd voor de twee Europese grootmachten voorbij was en dat Amerika de rol van grootmacht had overgenomen. Voor Nassar was de Suezcrisis een grote overwinning, omdat het het Westen niet was gelukt hem te verslaan.

De daaropvolgende jaren groeide dan ook het pan-Arabisme en daarmee namen ook de haat en dreiging tegen Israël toe. Een opmerkelijk symbolisch wapenfeit van deze beweging in de Arabische wereld is de gezamenlijk bekostigde restauratie van de Rotskoepel op de Tempelberg van 1955 - 1965, waarbij de tot dan toe loodgrijze koepel in 1965 met goud werd bekleed en daarmee tot verenigend symbool van de Arabische opstand tegen Israël werd.

Zesdaagse Oorlog

Die 'opstand' kreeg een steeds dreigender karakter die in het voorjaar van 1967 uitmondde in werkelijke oorlogsdreiging. Arabische leiders spraken over een "uitroeiingsoorlog", de "vernietiging van Israël" en de "laatste strijd tegen Israël". In mei 1967 stuurde Nassar UNEF, de VN-vredesmacht die sinds de Suezcrisis in de Sinaï was gestationeerd naar huis en sloot de straat van Tiran, zodat de haven van Eilat onbereikbaar werd. Dit laatste was in feite de eerste oorlogsdaad, maar Israël reageerde daar niet direct op met militaire actie. Arabische landen sloten militaire samenwerkingsverbanden en onder meer Egyptische, Syrische en Jordaanse troepen trokken op naar de grens met Israël. Israëlische burgers vreesden voor het voortbestaan van de staat Israël, maar Israël - zich het fiasco van 1956 herinnerend - vestigde nog geruime tijd de hoop op een diplomatieke oplossing.

Die oplossing kwam er niet. Anders dan waarschuwingen om niet eenzijdig aan te vallen en een Amerikaans plan om Israëlische schepen te escorteren door de straat van Tiran, waren er geen signalen dat de Arabieren bereid waren om het conflict te deëscaleren. Daarom nam Israël op maandag 5 juni 1967 het initiatief. De Israëlische luchtmacht wist in een bestek van enkele uren de volledige Egyptische luchtmacht buiten werking te stellen door onverwachts en voortdurend Egyptische luchtmachtbases te bestoken, landingsbanen te verwoesten en de vliegtuigen aan de grond te vernietigen. Dit gaf Israël gedurende de hele oorlog een enorme voorsprong. Ook aan de grond wisten Israëlische troepen de Egyptische tegenstanders in de Sinaï in een vrij kort bestek in te sluiten.

In plaats van de grote verliezen die Egypte leed, meldden de Egyptenaren hun Arabische bondgenoten echter grote successen. Het Egyptische leger zou Israël zijn binnengedrongen en de Israëlische luchtmacht zou zijn uitgeschakeld. Te gretig lieten de bondgenoten zich hierdoor misleiden om ook Israël aan te vallen. Israël wachtte nog enige tijd af om Jordanië de kans te geven zijn aanval af te slaan - mede omdat de bulk van de Israëlische troepen was ingezet om de Egyptenaren het hoofd te bieden en Israël dus maar weinig militair tegenwicht tegen de Jordaniërs in de strijd kon werpen -, maar toen dit niet gebeurde, vielen Israëlische troepen de Jordaanse en Irakese troepen aan. Na enige tijd boekten de Israëli's een zwaar bevochten overwinning op de Jordaniërs en heroverden niet alleen het door Jordanië bezette oostelijke deel van Jeruzalem, maar ook heel Judea en Samaria, of de Westelijke Jordaanoever. Vanaf de vierde dag van de oorlog reageerden de Israëli's ook op de Syrische agressie vanaf de Golanhoogvlakte en wisten ook deze te veroveren. In slechts zes dagen was de kaart van het Israëlisch-Arabische conflict drastisch veranderd.

Resolutie 242

Men hoopte daarom dat de Arabische nederlaag in de Zesdaagse Oorlog wel zou leiden tot enig pragmatisme onder de Arabische leiders. Dat ze hun vijandige houding ten aanzien van Israël zouden temperen en met de werkelijkheid onder ogen zouden zien dat Israël een land was dat zou blijven in het Midden-Oosten, waarmee ze beter vrede zouden kunnen sluiten. Die hoop bleek echter ongegrond en daarbij speelden buitenlandse machten opnieuw een rol. De Koude Oorlog bevond zich op zijn hoogtepunt en de Sovjet-Unie rivaliseerde als grootmacht met het Westen. Daarbij deden de Sovjets hun uiterste best om de Arabische wereld in hun invloedssfeer te betrekken. Al snel na de oorlog stuurden ze nieuwe wapens naar de door Israël gedecimeerde legers van Egypte, Jordanië en Syrië, waaronder meer dan 200 nieuwe gevechtsvliegtuigen.

Toen in de VN Veiligheidsraad werd gewerkt aan een resolutie naar aanleiding van de Zesdaagse Oorlog, botsten oost en west over de manier waarop de wereld zou moeten reageren. Dit leidde tot de politiek doorwrochte resolutie 242, een uiterst diplomatiek opgestelde tekst waarmee alle partijen zich tevreden zouden kunnen stellen, maar die daarom ook voor meerdere interpretaties vatbaar was.

De resolutie benadrukt onder meer het algemene principe dat in oorlog veroverd gebied niet automatisch onder de soevereiniteit van de veroveraar valt en wijst op het belang voor alle landen in de regio om binnen "veilige en erkende grenzen te wonen". Israël wordt in de resolutie opgeroepen om zijn "militaire troepen terug te trekken uit gebieden bezet tijdens het recente conflict". De VN Veiligheidsraad nam de resolutie unaniem aan en Israël en Jordanië accepteerden deze ook. Egypte accepteerde een eigen interpretatie van de resolutie, namelijk dat Israël zich zou moeten terugtrekken uit alle gebieden die het had veroverd. Daarbij weigerde Nassar om met Israël te onderhandelen over vrede. Syrië en de PLO accepteerden resolutie 242 niet. Eind augustus kwamen de staatshoofden van Egypte, Syrië, Jordanië, Libanon, Irak, Algerije, Koeweit en Soedan samen in Khartoum. Zij benadrukten de eenheid van de Arabische wereld en de noodzaak om gezamenlijk tegen Israël te blijven strijden, omdat het door Israël bezette land "Arabisch land is en de verantwoordelijkheid om dit te heroveren bij alle Arabische staten ligt". De Arabieren benadrukten daarom in drie 'nee's' de principes voor hun houding tegenover Israël: geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël en geen onderhandelingen met Israël. Daarmee werd elke hoop op een vredesregeling de grond in geboord.

Land en vrede

Na de Zesdaagse Oorlog dachten de Israëli's na over wat ze moesten doen met het veroverde land. Politiek ontstond grote verdeeldheid over de vraag of men de veroverde gebieden vast zou moeten houden of opgeven. Wel was het duidelijk dat volledig teruggaan naar de bestandsgrenzen van 1949, geen optie was. De Zesdaagse Oorlog had aangetoond hoe gevaarlijk deze grenzen waren voor de veiligheid van Israël. Aanvankelijk stemde de Israëlische regering er al op 19 juni (acht dagen na de oorlog) mee in om de Sinaï en de Golanhoogvlakte terug te geven aan Egypte en Syrië in ruil voor vrede. Maar de 'drie nee's van Khartoum' sneden die mogelijkheid af. Hoewel Israël bereid was te onderhandelen over vrede voor het opgeven van delen van het veroverde gebied - 'land voor vrede' - en de Arabische landen eisten dat Israël zich terugtrok, was de stellige onwil om met Israël te onderhandelen er de reden van dat Israël de veroverde gebieden wel moest vasthouden.

De gewelddadigheden hielden overigens met het eindigen van de Zesdaagse Oorlog niet op. Met name Egypte, dat zoals genoemd snel werd herbewapend door de Sovjet-Unie, voerde in de daarop volgende jaren steeds meer militaire operaties uit, met name tegen de Israëlische troepen die langs het Suezkanaal waren geïnstalleerd in de Sinaïwoestijn. Het escaleerde nooit tot een volledige oorlog, maar op deze manier hoopten de Arabieren Israël uit te putten tot ze groots konden toeslaan. Daarom is deze periode de geschiedenis ingegaan als de Uitputtingsoorlog. Behalve de Egyptenaren werden in deze tijd ook vanuit Jordanië door Palestijnse militanten van de PLO operaties en aanslagen tegen Israël uitgevoerd. In augustus 1970 werd een wapenstilstand gesloten en eindigde de Uitputtingsoorlog.

Ondertussen voerde Israël in het Judea en Samaria en Gaza een beleid om de Arabische bevolking van deze gebieden zoveel mogelijk vrijheid te gunnen. Daarbij investeerde Israël groots in de infrastructuur van het gebied en steeg het welvaartsniveau van de bewoners naar een een niveau, dat onder de Jordaanse en Egyptische overheersing nooit was gehaald. Tegelijkertijd vestigde Israël op strategische plaatsen in de veroverde gebieden nederzettingen waar Israëli's zich vestigden. Deze dorpen maakten deel uit van een strategisch plan dat het veroverde gebied niet zozeer in z'n geheel zou annexeren, maar in elk geval het Israëlische grondgebied beter verdedigbaar zou maken. Later breidden deze nederzettingen zich verder uit over het gebied, mede geïnspireerd door gelovige Joden die ernaar verlangden terug te keren naar het gebied waar eeuwenlang Joden hadden gewoond.

De Jom Kippoeroorlog

In september 1970 stierf president Gamal Abdel Nassar. Hij werd opgevolgd door Anwar Sadat die aanvankelijk met een vredesvoorstel kwam richting Israël. Egypte zou bereid zijn Israël te erkennen als onafhankelijke staat als Israël zich uit alle gebieden zou terugtrekken. De Israëlische regering ging dit echter te ver. Dan zou het immers moeten terugtrekken naar de gevaarlijke situatie van vóór 1967. Deze Israëlische afwijzing, gecombineerd met het gevoel dat de nederlaag van 1967 Egypte in het ongeluk had gestort, bracht Sadat ertoe om opnieuw een oorlog met Israël te beginnen. Ditmaal vond hij daarvoor in de Syrische dictator Hafez Al-Assad een gewillige partner. Jordanië toonde zich minder bereid tot een nieuwe oorlog.

Hoewel de dreiging van oorlog in 1973 al maanden in de lucht hing, meenden de Israëlische hoofden van de militaire inlichtingendiensten dat Syrië niet zou aanvallen zonder Egyptische steun en dat Egypte niet zou aanvallen tot het MiG-23-gevechtsbommenwerpers van de Sovjet-Unie had gekregen. Die misvatting gecombineerd met een zorgvuldige misleidingscampagne van het Egyptische leger zorgden ervoor dat de aanval op de Grote Verzoendag op 6 oktober 1973 enigszins als een verrassing kwam. De Sinaïwoestijn en de Golanhoogvlakte vormden het strijdtoneel van deze oorlog. De Amerikaanse regering was aanvankelijk terughoudend om het Israëlische leger te bevoorraden, terwijl de Sovjet-Unie Syrië en Egypte rijkelijk voorzag van munitie en oorlogsmaterieel. Dit leidde in de eerste dagen van de oorlog tot een zeer spannende situatie voor Israël, waarbij de Egyptische legers in de Sinaïwoestijn de Israëlische verdedigingslinie langs het Suezkanaal omverliepen en de Syriërs doorbraken op de Golanhoogvlakte. Uiteindelijk pas na enkele dagen, toen de reserves en bevoorrading op gang kwamen, wisten de Israëlische troepen de vijand terug te dringen. Opnieuw bleek Israël sterker dan de Arabieren en drongen Israëlische troepen door voorbij het Suezkanaal Egypte in en voorbij de grens met Syrië richting Damascus.

Vredesonderhandelingen

Na 19 dagen vechten sloten de strijdende partijen een staakt-het-vuren. Maar de strijdlust die bij de Arabieren was aangewakkerd na de Zesdaagse Oorlog leek grotendeels gedoofd. Bovendien toonde Sadat zich bereid om met Israël te onderhandelen. In de daaropvolgende jaren sloot Israël diverse overeenkomsten met Egypte, waarbij steeds iets meer van de Sinaïwoestijn werd teruggegeven en gedemilitariseerd. In 1977 verraste Sadat de wereld door Israël te bezoeken en in 1978 volgden rechtstreekse onderhandelingen tussen de Egyptische president Sadat en de Israëlische premier Menachem Begin onder leiding van president Jimmy Carter in Camp David. Die besprekingen resulteerden in 1979 in een vredesovereenkomst tussen Egypte en Israël. Israël trok zich terug uit de Sinaï en ontmantelde ook de nederzettingen die daar waren gevestigd. Het woestijnschiereiland werd een gedemilitariseerde zone tussen Israël en Egypte en hoewel Sadat werd vermoord om dat vredesakkoord en er in Egypte nog veel vijandigheid leeft jegens Israël, houdt dat akkoord nog altijd stand.

In de daaropvolgende jaren zijn er geen oorlogen meer geweest tussen Israël en de Arabische staten, hoewel er in Arabische media nog altijd veel propaganda tegen Israël verschijnt en Arabische regimes miljoenen hebben gedoneerd aan Palestijnse terreurgroepen. In 1994 sloot ook Jordanië een vredesovereenkomst met Israël, als tweede Arabische land. Tot 1974 wierp de Arabische wereld zich op als voorvechter van de Palestijnse Arabieren tegen Israël en kenmerkte het conflict zich voornamelijk als het Israëlisch-Arabische conflict. Na de Jom Kippoeroorlog verschoof langzamerhand de focus en werd het het Israëlisch-Palestijnse conflict. Daarover lees je meer in deel 3 van deze serie over vredesbesprekingen, dat binnenkort verschijnt in onze kennisbank.

5jImnjU2_400x400

De schrijver

Ruben Ridderhof

Doneren
Abonneren
Agenda