Sluiten

Zoeken.

Bijbelstudie

Terug naar overzicht

Jezus en Israël

Door Ds. Henk Poot

Artikel

Gevorderd

Jezus en Israel Jeruzalem

De Kerk van alle Naties op de Olijfberg in Jeruzalem

Jezus en Israël lijken soms tegenover elkaar te staan en daarom de kerk en Israël ook. Commissies in de kerk die zich bezighouden met de verdieping in het Joodse volk heten niet zelden ‘Kerk en Israël’ of ‘kerk en synagoge’. Wij hebben immers Jezus en de Joden niet, en dat maakt een groot verschil. Maar staan Jezus en Israël wel zo tegenover elkaar als vaak wordt gedacht? Wat zegt de Bijbel daarover? Je leest het in deze explainer.

De Zoon van God

Sprekend over de persoon van Jezus heeft de christelijke dogmatiek vanouds gezegd dat Jezus zowel God als mens was. Mens moest Hij zijn omdat Hij gekomen was om de straf voor de zonden te dragen. Het waren immers mensen geweest die de zonden begaan hadden en Hij moest mens zijn om de enorme last van de zonden te kunnen dragen. Ik zal de laatste zijn om te zeggen dat dit spreken over het wezen van Jezus verkeerd is. Maar misschien moeten we nog wat verder en dieper ingaan op Zijn persoon.

Als Jezus tegen Zijn discipelen en tegen de geestelijke leiders van het Joodse volk spreekt over wie Hij is, wijst Hij op de schriften van de Bijbel. Die hebben over Hem gesproken: Mozes en de profeten en geschriften (Luc.24:27). In de profeet Jesaja komen we in twee hoofdstukken die niet ver van elkaar staan een beschrijving tegen van de komende koning van de eindtijd. Allereerst kijken we daarbij naar Jesaja 9. Daar wordt van de komende Messias (Grieks: Christus) gezegd: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven’. En vervolgens wordt verteld dat dit Kind, deze Zoon Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader en Vorst van de Vrede genoemd wordt.

Wat opvalt is niet alleen dat de Zoon God genoemd wordt maar ook de Eeuwige Vader. Dat lijkt een tegenstelling te zijn, een kind dat tegelijk vader is en ook nog eeuwig. Maar het getuigenis van het Nieuwe Testament spreekt daar voortdurend over. De Zoon is de oorsprong van alle dingen. Paulus schrijft in de Kolossenzenbrief dat Hij de Eerstgeborene van alle schepping is. En dat God door Hem en voor Hem alle dingen geschapen heeft. De zichtbare en onzichtbare dingen, de dingen in de hemel en op aarde. ‘Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem’ (1:17). De Hebreeënbrief spreekt ook in dergelijke bewoordingen over de Messias: 'Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid, de afdruk van zijn wezen en God heeft door Hem de wereld geschapen' (1:2). Johannes begint zijn evangelie met de beschrijving van het Woord van God dat vleesgeworden is en hij schrijft dan dat zonder dit geen ding geworden is. ‘In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen’ (1:4).

Dat is dus het bijzondere en het indrukwekkende, dat door de Zoon die aan Israël geboren is, heel het leven ontstaan is. Hij is inderdaad een Eeuwige Vader. Een leerling van Jesaja, Micha, voegt daaraan toe dat de oorsprong van de komende Koning in Israël ‘van ouds is, van de dagen der eeuwigheid’ (5:1). Zonder een poging te doen om het te bevatten, moeten we dus van de Zoon zeggen dat Hij voor de schepping is voortgekomen uit God. Psalm 2 wordt zo ook wel messiaans geduid en uitgelegd: ‘Mijn Zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt’ (vers 7. Zie Hand.13:33 en Hebr.5:5).

De Engel des Heeren

Nu is het niet zo dat de Zoon zich na de schepping terugtrekt in het huis van de Vader. Blijkbaar is Hij betrokken bij en begaan met alles wat Hij geschapen heeft. En in het bijzonder is Hij aanwezig op de weg van Israël. In de boeken van Mozes komen we Hem tegen als de Engel des Heeren van wie wordt gezegd dat Hij een openbaring van God is.

Mozes ontmoet Hem bij de brandende braambos (Ex.3:2). Hij spreekt tegen Abraham als die bereid is zijn zoon op de berg Moria aan God terug te geven. Hij gaat het volk Israël voor door de woestijn (Ex.23:21). God zegt tegen Mozes dat deze Engel zonden kan vergeven, en dat Zijn Naam in Hem is en dat Hij de vijanden van Israël zal vernietigen als het volk Hem gehoorzaamt. Hij ontmoet als de Overste van de hemelse legermachten Jozua, als Israël het beloofde land is binnengegaan. We komen Hem tegen in het nachtgezicht van de profeet Zacharia, opnieuw als de Overste van de engelen. Daar pleit Hij zelfs bij God voor het volkomen herstel van Israël en Jeruzalem (Zach.1).

Daniël ziet Hem aan de oever van de Tigris, een gestalte met een overweldigende majesteit: Een gelaat als de bliksem, in linnen gekleed met een gouden gordel, Zijn lichaam als turkoois en Zijn voeten als gepolijst koper. Zo ook ontmoet Hem Johannes op het eiland Patmos, de verhoogde Christus, de overste van de koningen der aarde (Dan.10:4 en 5).

Psalm 34 zegt van Hem dat Hij zich legert rondom degenen die God vrezen (vers 8) en de profeet Jesaja vertelt dat Hij aan de benauwdheid van het Joodse volk ook zelf geleden heeft en dat Hij Israël verlost heeft (63:9).

Hoewel bij deze openbaring van de Zoon niet vaak wordt stilgestaan, heeft de christelijke traditie er weet van. Een bekend Kerstlied zingt over de Vorst der engelen die in Bethlehem geboren werd (LvdK 138 vers 1).

En als God dan uiteindelijk Zijn volk te hulp komt en de Koning van de eindtijd geboren laat worden, dan is het niemand minder dan deze Zoon die zich openbaart in Israël. De Hebreeënbrief schrijft: ‘Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met eer en heerlijkheid hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen’ (1:7 en 8).

Als het gaat om de geboorte van de Messias, noem ik dit ‘de lijn van boven’. De Zoon die er al was in de eeuwigheid en die Zich voortdurend in de geschiedenis van Israël ophield, dompelt Zich onder in het bestaan van Israël, neemt het vlees van het Joodse volk aan, wordt Immanuël in de meest letterlijke betekenis van de naam.

De zoon van David

Maar er is ook een lijn van beneden. Daarover spreekt Jesaja 11. Er zal een twijgje opschieten uit de tronk van Isaï ‘en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op Hem zal de Geest des Heeren rusten’. Je zou kunnen zeggen dat deze lijn van beneden voor het eerst genoemd wordt in de moederbelofte, als God tegen Eva zegt dat haar zaad de kop van de slang zal vermorzelen. Vanuit de door God uitverkoren Abram gaat de lijn verder via de geslachten van Israël. Juda en David moeten genoemd worden en de koningen van Juda. De komende Koning is komende door de generaties van het Joodse volk heen, ook al lijkt het uiteindelijk te mislukken.

De grote boom die het geslacht van David zou moeten zijn, blijkt uiteindelijk niet meer dan een stomp, een tronk te zijn. Israël lijkt in haar roeping te falen, een nakomeling van Ezau, Herodes de Edomiet regeert het Joodse volk. Maar God weet waar de lijn zich ophoudt en Hij verkiest Maria. Maria zingt in haar lofzang dat God heeft omgezien naar haar lage staat en dat Hij zich Israël heeft ‘aangetrokken’, gedenkend de beloften aan de aartsvaders. Het is de Heilige Geest die de beide lijnen met elkaar verbindt, de Zoon vanuit de eeuwigheid, vanuit de heerlijkheid van God en de Zoon van Israël, de nakomeling van David. Uit het samenkomen van deze beide lijnen wordt Jezus geboren.

Jezus

Jezus was als Jood besneden en droeg het teken van de relatie van God en Israël aan Zijn lichaam. Van Hem kon gezegd worden dat Hij het gelijk-zijn aan God niet krampachtig heeft vastgehouden, maar de gestalte van de dienstknecht heeft aangenomen (Fil.2). Jezus at koosjer en kon bidden of de Vader Hem de heerlijkheid zou willen geven die Hij bezat voor de schepping van de aarde (Joh.17:5). Hij kon zeggen dat al wat Hij sprak, Hij geleerd en gezien had bij de Vader (Joh.8:38). Hij ging naar de synagoge en kon spreken over het huis van de Vader, omdat Hij daarvandaan gezonden was. Hij kon zeggen tegen zijn leerlingen dat zij niet bedroefd moesten zijn dat Hij zou heen gaan naar de Vader, omdat de Vader meer was dan Hij (Joh.14:28).

Hij kon zeggen dat wie Hem gezien had, de Vader gezien had. Maar Hij was ook het kind van Maria en de halfbroer van Jozef en Jakob, Simeon en Juda. Jezus was God uit God en Jood uit Jood. Daar heeft Hij Zich nooit voor geschaamd, dat heeft Hij nooit ontkend – het heil is uit de Joden (Joh.4:22). Dat heeft Hij ook nooit afgelegd. Hij heeft zich ook in Zijn hemelvaart niet onttrokken aan zijn Jood-zijn. Aan de rechterhand van God troont de Zoon, de eerstgeboren Zoon van God, maar ook de Zoon van Israël, met de tekenen van het lijden in Zijn handen en voeten en met Zijn besnijdenis. Die is evenmin ongedaan gemaakt.

Ook in de hemel heet Hij nog steeds de leeuw uit de stam van Juda (Opb.5:5). Hij is als de Zoon de wortel van het geslacht van David, en Hij is als de zoon van Maria van het geslacht van David. De relatie tussen Jezus en Israël zit dus opgesloten in het wezen van Jezus. Israël mag Jezus niet hebben, maar Hij heeft Israël wel. Hij is nog steeds Immanuël.

De roeping van de Messias

Wat gaat Jezus doen? Welk gebod heeft de Zoon van de Vader ontvangen? Hij gaat dat doen wat God Israël in Zijn Woord beloofd heeft dat Hij zal doen! Hij, schrijft Paulus, is een dienaar van Israël, van de besnijdenis, geworden om alle beloften van God aan de vaderen te bevestigen (Rom.15:8). Hij heeft dat gedaan, Hij is er mee bezig en Hij zal het doen.

In de persoon van Jezus wordt zowel de roeping van Israël zichtbaar als het voornemen van God in de heilsgeschiedenis. Om met het laatste te beginnen: In de profeten lezen we dat God de verkeerde leiders van Israël zal vervangen. Zij hebben zich meester gemaakt van de kudde van God, eigenlijk alleen zichzelf geweid door wanbestuur en zo zijn de schapen van Israël uiteindelijk verstrooid geraakt. In Ezechiël 34 en 37 lezen we dat God Zelf zal optreden als de Goede Herder ten behoeve van Zijn volk.

In het evangelie lezen we dat Jezus optreedt in de autoriteit van Zijn Vader en Zichzelf de Goede Herder noemt. De Vader heeft de Zoon de kudde van Israël toevertrouwd en Jezus zal die kudde uiteindelijk toevertrouwen aan de twaalven. Die zullen straks ook de twaalf stammen van Israël richten, gezeten op twaalf tronen (Mat.19:28). Maar daarvoor worden zij geroepen om de verloren schapen van Israël te zoeken.

Jezus getuigt ervan dat de Vader Hem alles in handen gegeven heeft, met de bedoeling dat Hij het niet verloren laat gaan en eeuwig leven geeft. In Johannes 17 zullen we zien dat dit eeuwige leven in de eerste plaats een vernieuwde relatie met God en de Zoon is (17:3). God heeft Jezus de macht gegeven om gericht te houden en de doden op te wekken. Een teken daarvan is de opwekking van Lazarus na drie dagen.

Maar Jezus neemt ook de roeping van Israël op zich. Heel de wereld moet het heil van God zien dat Hij laat zien in Israël. Daarover spreekt bijvoorbeeld Psalm 98. De traditionele uitleg van de rabbijnen van deze psalm is dat de volkeren dit heil pas zullen aanschouwen in de dagen van de Messias (vers 4). In Psalm 98 wordt de Koning met gejuich door heel de schepping begroet. Als Jezus als eerstgeboren Zoon gelost wordt in de tempel, is het Simeon die hierover God looft en zegt dat zijn ogen nu het heil gezien hebben dat God bereid heeft voor het aangezicht van alle volken. De heerlijkheid in Jezus voor Israël is een licht dat opgaat voor de heidenen (zie Psalm 98:3).

In de eerste plaats was dat de missie van Israël. God had Israël geschapen om de lof gaande te houden maar ook om de wereld die van God vervreemd was, Hem te laten kennen (zie Psalm 67). Het waren tot nu toe enkelingen geweest zoals Ruth en Naäman, tot wie het was doorgedrongen dat de levende en waarachtige God in Israël te vinden was. Vanaf het Pinksterfeest na de opname van Jezus gaat het evangelie de grenzen van het beloofde land over. Vanuit Jeruzalem naar de uiteinden van de aarde, bij monde van de twaalven die hiervoor worden aangestuurd door de Geest van Jezus zelf. Jezus is dus niet alleen het geschenk van God aan Israël maar ook het geschenk van Israël aan de wereld.

De tegenstander ontwapend

Na de glorieuze intocht van Jezus – zelf geregisseerd door Hem; Hij openbaart Zich immers als de beloofde Koning van Zacharia 9:9 – gaat Jezus Zijn grootste gevecht aan, het gevecht met de tegenstander van God, de overste van de wereld die de heilsgeschiedenis belemmert en Israël bij God aanklaagt. Jesaja 49 spreekt niet alleen uitgebreid over de missie van de dienstknecht des Heeren. Door Jesaja legt God ook aan Israël de vraag voor of het mogelijk is om de buit te ontfutselen van iemand die sterk is, of om het anders te formuleren: is het mogelijk om de gevangenen te bevrijden van iemand die in zijn recht staat? (vers 24).

Gezien de context gaat het hier om de verstrooide Israëlieten die in de ballingschap leven. Ze worden gezien als mensen die worden vastgehouden door de satan. De overste van de wereld ontleent zijn recht, zijn claim op de ballingen in de diaspora, aan hun zonden. Wat Jezus doet, en dat gebod heeft Hij nadrukkelijk van de Vader ontvangen, is de zonde van Israël, waar de sterke tegenstander van God op wijst, op te tillen en met zich mee te nemen in Zijn dood. Vandaar dat Paulus later schrijft dat Jezus aan het kruis de machten ontwapend heeft en over hen gezegevierd heeft.

Jesaja gaat verder door te zeggen dat toch aan de sterke zijn gevangenen ontnomen zullen worden en dat de buit van de geweldige zal ontkomen. Iedereen zal weten dat Hij de machtige Jakobs is. Het is in het Johannesevangelie dat de relatie gelegd wordt tussen het sterven van Jezus en de inzameling van de verstrooide schapen van Israël (Joh.11:52 en 12:31 en 32). Zij zijn de gevangenen die in de duisternis zitten en die door Jezus bevrijd worden (Jes.49:9, Luc.4:19). En, vervolgt Jesaja, alles wat God Zich heeft voorgenomen zal doorgang vinden en wel door de hand van de Messias (53:10)

Jezus en Israël

In Jezus komt God als nooit tevoren nabij Zijn volk. Hij is de Bruidegom en Hij reinigt de aloude gemeente van God, zodat zij zonder vlek of rimpel stralend voor God verschijnt. Zijn lijden aan het kruis wordt nadrukkelijk de reiniging genoemd. Zo alleen kan Israël het leven van de toekomende eeuw binnengaan (Hebr.1:3). Maar de reinigende kracht van het bloed van Jezus is zo groot dat het zelfs voldoende is voor de gehele wereld. De Jood Johannes schrijft dat in zijn eerste brief (2:2).

Het zal niemand verbazen dat de intense verbinding tussen Jezus en Zijn volk ervoor zorgt dat het lijden van Israël in deze wereld intenser en heftiger wordt. Als Jezus tegen Zijn discipelen zegt dat zij in deze wereld gehaat zullen worden omwille van Zijn naam, zijn zij wel de vertegenwoordigers van geheel Israël. Wat wel verbazing zou moeten wekken is dat dit lijden juist heeft plaats gevonden waar de gemeente van God uit de heidenen gestalte heeft gekregen.

Conclusies

Het is duidelijk dat dit veel gevolgen heeft. Om er een paar te noemen: De roeping van de Persoon van Jezus omvat meer dan alleen, hoe groot dat ook is, de verzoening van onze persoonlijke zonden. Hij is ook de Messias die Israël uit de verstrooiing inzamelt en ik geloof dat Hij daar nu mee bezig is. Het lijden en sterven van Jezus moet dus in een breder perspectief gezien worden. Verder is de Messias ook degene die hen zal oordelen die Israël hebben gesmaad en verdrukt. Niet alleen de profeten maar ook het Nieuwe Testament getuigen daarvan (Jes.11:4 en Opb.19:15). Het is niet alleen goed maar ook noodzakelijk om al deze kanten in de eredienst, in lofprijzing en dankzegging en in de verkondiging ruim te benoemen.

En wat de vermeende tegenstelling tussen kerk en Israël betreft: één van de mooiste belijdenissen in ons taalgebied, de Heidelbergse Catechismus, begint met te zeggen dat onze enige troost in leven en in sterven is dat wij het eigendom zijn van Jezus Christus. En dat is goed geformuleerd. Andersom zou onjuist zijn: Wij hebben Jezus niet, maar Jezus heeft ons.

Jezus is niet het eigendom van de kerk maar andersom. Dat geldt ook voor Zijn volk Israël. Als dan even later in dezelfde belijdenis het geloof ter sprake komt, zou het goede antwoord op de vraag: ‘Wat is een waar geloof?’ moeten zijn: Het geloof van Jezus. Ons geloof is daar een afgeleide van, het is een geschenk, niets meer en niets minder. Zo leven wij – kerk en Israël – te allen tijde van Zijn genade en dat bindt ons samen.

HenkPoot1-870x392

De schrijver

Ds. Henk Poot

Doneren
Abonneren
Agenda