Sluiten

Zoeken.

Oorsprong van het volk Israël

Terug naar overzicht

De geboorte van Israël (2500 – 586 v. Chr)

Door Frank van Oordt

Artikel

Gevorderd

Massada

Israël, een klein landje aan de Middellandse Zee. Waar ligt de oorsprong van het land en hoe zijn de joden in het land gekomen? We gaan daarvoor terug naar oude tijden en een ver verleden, ongeveer 2000 jaar voor Christus waar de geschiedenis van Joodse volk begint.

Het is de tijd van de Akkadiërs, Babyloniërs en Soemeriërs. In die tijd waren er al steden in Mesopotamië, het gebied in het Midden-Oosten rond de Tigris en de Eufraat. Er was een hoge graad van beschaving. Landbouwnederzettingen waren ontwikkeld tot stadstaten met een bloeiende handel en op hoog peil staande ambachten. Door de uitvinding van een getallensysteem waren de Babyloniërs in hun denken ver ontwikkeld en ook het spijkerschrift maakte dat de ontwikkelingen in dit gebied snel gingen. Er stonden prachtige tempels in die gebieden waar goden werden vereerd, voornamelijk die van de hemel, zon maan en lucht.

Abram

In de Bijbel lezen we over de eerste feiten uit de ontstaansgeschiedenis van Israël. De Bijbel is daarvoor onze enige geschreven bron. In Ur woonden Terach en zijn zonen. Eén van hen, Abram, breekt met de patronen. Hij wordt geroepen door God om te gaan naar een land, dat Hij hem belooft. Abram trekt eerst met zijn vader naar Haran en vandaar naar het land Kanaän. Hij trekt het land binnen en brengt bij de eik van More (Elon More) een offer aan God. Daar heeft hij een overzicht over het hele land en belooft God hem dat Hij en zijn nakomelingen dit land zullen krijgen. (Genesis 12:6,7). Hij trekt door naar Hebron en Ber Sheva en woont daar de rest van zijn leven. Het enige bezit dat hij in het land heeft is het graf van zijn vrouw, dat hij zelf koopt.

Jacob

Abrams zoon Izak volgt hem op. Ook hij woont in Ber Sheva, evenals zijn zoon Jakob. Jakob heeft twaalf zonen. Hij krijgt bij zijn komt in het land de naam Israël, nadat hij een periode in Syrië is geweest. Hij koopt de waterput bij Sichem en zijn zonen trekken met zijn kudden door een deel van het land. Wegens hongersnood trekt Jakob met al zijn nakomelingen naar Egypte. Daar is zijn zoon Jozef onderkoning. Hij krijgt een deel van Egypte toegewezen om in te wonen. Hier groeit het volk uit en verblijft het 430 jaar. De Israëlieten leven afgezonderd van de Egyptenaren. Van beide zijden houden ze afstand vanwege religieuze en sociale redenen. Ook de taal is een belemmering. Het Hebreeuws is de taal, die al in die tijd de taal van het volk is. Na een tijd van voorspoed volgt een periode van onderd rukking door de Egyptenaren.

Mozes

Dan staat rond het jaar 1350 voor Christus Mozes op. Hij is een Israëliet, maar opgevoed aan het Egyptische hof. Hij brengt het volk samen onder de naam van hun God. Hij brengt hen tot opstand en voert uiteindelijk de Israëlieten door de Schelfzee uit het land. Hij leidt hen door de Sinaïwoestijn tot aan de grens van Kanaän. In de woestijn vindt een omwenteling in het geloof plaats. Bij de Horeb ontvangt het volk de Thora, de wetten die hen leren om God te aanbidden en hen vertellen, hoe ze in het land moeten leven. De veertig jaar dat het volk rondtrekt in de woestijn bereidt hen voor op de inname van het land Kanaän. Dat gebeurt onder leiding van Jozua, de opvolger van Mozes.

Twaalf stammen

In Kanaän leven allerlei kleine stammen, waarbij de koning van Hazor, in het noorden, boven het meer, de sterkste is. Hij bezit ijzeren wapens, terwijl de Israëlieten uitsluitend lichte wapens hebben. Desondanks wint Jozua de strijd tegen Hazor en ook andere stammen worden verslagen. In een periode die langer in beslag neemt, neemt Israël het land in bezit. Van 1230 tot 1023 voor Christus is het volk, verdeeld in twaalf stammen, volgens de twaalf zonen van Jakob bezig zich te vestigen in het land. Er bestaan Kanaänitische enclaves, waarmee wisselende contacten zijn. Soms wordt er samengewerkt, maar geregeld vindt er strijd plaats en proberen de volken te overheersen. De materiële omstandigheden worden in deze tijd geleidelijk beter. Ze werden een volk van boeren. Ze leerden waterreservoirs te bouwen en met grote vindingrijkheid ontwikkelden ze de landbouwgrond. In die tijd zijn er verschillende stammenleiders die opstaan om het volk te leiden. Zij proberen de samenwerking van verschillende stammen te bevorderen en ze leiden de strijd tegen de andere volken. De grootste bedreiging komt van de Filistijnen, een volk dat afkomstig is uit het gebied van de Egeïsche zee. Zij waren daar verdreven en hadden zich aan de kust gevestigd. Ze concentreerden zich in vijf steden in het zuiden, rond Gaza. Ze hadden een deel van het vruchtbaarste gebied in bezit genomen en beschikten over veel betere wapens dan die van de Israëlieten. Ze wisten hoe ze ijzer konden maken. Een aantal stammen hadden veel last van hun aanvallen en zouden verdwijnen. Door de gemeenschappelijke vijand trekken de stammen gezamenlijk op, maar worden verslagen in de slag bij Afek. Daar wordt ook de Ark van het verbond verloren, het symbool van Israëls eenheid en verbondenheid met God. De noodzaak van een nationale leider laat zich zien.

Saul

Die roep vanuit het volk leidt tot de aanstelling van Saul uit de stam van Benjamin tot koning . Hij heeft echter nooit de zeggenschap over het hele volk Israël. Zijn macht beperkt zich tot het middengedeelte van het land. Hij strijdt tegen de Filistijnen. Soms gaat het goed, bijvoorbeeld met de overwinning op Goliath, maar uiteindelijk sterft hij, evenals zijn drie zonen. David, die al langere tijd aangewezen is als zijn opvolger, uit de stam van Juda volgt hem op. Hij wordt in Hebron tot koning gekroond en weet in vrij korte tijd alle stammen onder zijn gezag te krijgen.

Het koninkrijk Israël (1012 - 586 v.Chr.)

Met de aanstelling van Saul als koning over Israël vangt er een nieuwe fase aan in de ontwikkeling van het land. Hij komt uit de stam Benjamin, gelegen in het midden van het land. Hij wordt tijdens zijn koningschap vooral in beslag genomen door zijn strijd tegen de Filistijnen. Hij gebruikt de eerste jaren van zijn heerschappij om een krachtig leger op te bouwen. Door de overwinning op verschillende stammen in het oosten, Moab, Ammon en Aram, krijgt hij moed en groeit zijn roem en invloed. Uiteindelijk heerst hij over het middengedeelte van het land. Het lukt hem niet om de Filistijnen te verslaan. Hij regeert vanuit Gibea, een stad in Benjamin.

In een veldslag tegen de Filistijnen sneuvelt Saul met zijn drie zonen. Hij wordt opgevolgd door David. Hij komt uit Benjamin in Juda, waar hij als jongen de schapen hoedde. David heeft Saul vaker ontmoet. Hij heeft zelfs een belangrijke rol gespeeld in het leven van Saul. Als eerste zorgt hij voor de overwinning op Goliath in de strijd tegen de Filistijnen. Hierdoor trouwt hij met de dochter van de koning. Later ziet Saul in hem zijn opvolger en tegenstander en moet David zich verbergen.

David en Salomo

David wordt tot koning gekroond in Hebron. Het kost wat tijd, maar uiteindelijk verzamelen alle twaalf stammen zich onder hem. Vanuit Hebron vestigt hij zijn macht en bevrijdt hij het land van de tegenstanders. Het is in 1004 voor Christus dat hij Jeruzalem verovert op de Jebusieten, één van de Kanaänitische volken. Historisch gezien is dit één van de hoogtepunten van de geschiedenis. Vanaf dit moment is Jeruzalem de bindende factor tussen de twaalf stammen en bouwt Koning David zijn paleis in deze stad. Hij bereidt de bouw van de tempel voor, die door zijn zoon Salomo ook daadwerkelijk plaatsvindt. Naar die tempel trekt het volk op om hun feestdagen te vieren. David breidt het gebied van Israël sterk uit naar alle kanten. Hij is een goed krijgsheer en verslaat met zijn legers de omringende volken. Salomo plukt daar de vruchten van. In zijn dagen heeft het volk rust.

De verwoesting van Israël

Tijdens de laatste jaren van de regering van Salomo neemt de macht van Israël af door onderlinge tweestrijd. Na zijn overlijden gaat de macht verloren door de verdeling van het land. Egypte, dat altijd op de loer lag, maakt daar onmiddellijk gebruik van door invallen te doen in het land en andere volken aan te sporen hetzelfde te doen. Zo gaat het Overjordaanse, het Zuiderland en de kustvlakte verloren. Vanuit het noorden dringt de jonge staat Syrië op en verzwakt het Noordelijke rijk Israël. Dit noordelijke, of Tienstammenrijk kan maar in twee periodes een vuist maken: In het begin van de negende (Omri, Achab, Jehu) en het begin van de achtste eeuw voor Christus (Jerobeam II). Het zuidelijke rijk Juda, of het Tweestammenrijk wordt eigenlijk nooit een macht, dat zelfs de Filistijnen kan bedwingen, behalve in de tijd van Hizka (700 voor Christus). Over de westelijke staten van het Midden-Oosten, ook over Israël en Juda, komt de macht van Assyrië op. Alle verzet wordt met vreselijke middelen neergeslagen. Israël valt als één van de eerste naties. In 722 v.C. wordt Samaria veroverd en verwoest en de hele bevolking vermoord en gedeporteerd. Juda blijft bestaan als vazalstaat van het Assyrische rijk. Dit duurt meer dan een eeuw totdat de macht van Assyrië wordt overgenomen door Babel. (in 612 v.C. wordt Ninevé verwoest)

Maar ook Babel laat niet met zich spotten en Juda moet het verzet dat het telkens weer pleegde bekopen met hun ondergang. In 586 v.C. wordt Jeruzalem volledig verwoest.

Frank-van-Oordt

De schrijver

Frank van Oordt

Doneren
Abonneren
Agenda