Twee dagen voordat hun wereld in 2021 op z’n kop kwam te staan, namen een jongen en zijn zusje een video op voor hun vader. Ze vertelden over hun aanstaande vertrek uit Nederland, op weg naar een nieuw leven in Israël.
Elk jaar op 6 juli — de datum waarop de video werd gemaakt — komt het fragment opnieuw tevoorschijn via een digitale opslagapp. Vrolijk nodigt de app de kijker uit om nog eens te kijken naar de lachende kinderen in een Amsterdamse bus, terwijl ze praten over het grote onbekende dat hen te wachten staat.
Het is een hartverwarmend, maar ook hartverscheurend filmpje van 112 seconden: vol nostalgie, tederheid en het stille besef van verlies dat elke ouder voelt wanneer peuters ineens geen peuters meer zijn. Maar er zit ook een zwaardere ondertoon in — een vleugje pijn, misschien zelfs schuld, en het besef dat het niet anders kon.
De verhuizing naar Israël was de juiste beslissing. Nu is dat duidelijker dan ooit. Maar de jaren die volgden — en de oorlogen die ze met zich meebrachten — maakten ook pijnlijk zichtbaar wat de prijs daarvoor was.
Moe van de verhuisstress, maar zich bewust van de camera, doet de vijfjarige jongen zijn best om de Hebreeuwse vragen van zijn vader te beantwoorden. Hij spreekt in het nette Nederlands van hun yuppie buurt in Amsterdam-Noord.
Hij zegt dat hij in Israël naar het Miranda-zwembad wil, maar beseft halverwege dat dat daar helemaal niet bestaat. “Dus we moeten gewoon een Miranda-zwembad vinden,” zegt hij opgewekt. Zijn vierjarige zusje pakt het iets praktischer aan: “Ik denk dat het allerleukste is als we gewoon gaan zwemmen,” zegt ze in het Nederlands, zodat het altijd goed zit.
Het was het begin van de zomervakantie. Beiden droegen sticker-tatoeages in hun nek.
Zouden ze Amsterdam en hun grootouders missen?
“Misschien,” antwoordt het meisje nadenkend. “Maar als we het leuk hebben, denken we misschien niet zo veel aan hen.”
Twee dagen later stapten ze een kaal appartement in Haifa binnen. Ze sliepen drie weken lang op opblaasbare matrassen tot hun container arriveerde. De hitte was verstikkend. Hun ouders waren gespannen. Er waren geen vriendjes, geen familie in de buurt, en ze spraken de taal niet.
Voor de jongen — zachtaardig, stralend, een zonnetje in huis — volgde een harde confrontatie met de realiteit.
Zelfs in hun relatief rustige buurt stond hij buitenspel bij voetbal, werd hij opzij geduwd op het speelplein en uitgelachen om zijn accent. Uitbarstingen van woede, stil verdriet, ruwe woordenwisselingen met andere kinderen: het werd alledaags. Leerkrachten schreeuwden op een manier die hij niet kende. Elke ochtend huilde hij hysterisch voor de kleuterschool.
Het leven in dit intense, onbekende land schraapte langzaam zijn glanslaag weg. Zijn zelfvertrouwen brokkelde af.
Zijn zusje — sterker van karakter, sociaal vaardiger — vond wél haar plek. Ze sloot snel vriendschappen en groeide uit tot een populair meisje in haar klas.

De dochter van Canaan tijdens het Sjawoe'otfeest van haar school in kibboets Afek, 2023. | Foto: Canaan Lidor
Terugkeren was geen optie. “Ik wil naar huis” werd iets dat je alleen zei tijdens totale emotionele ineenstortingen. Zelfs dan werd het nauwelijks uitgesproken; het deed hun ouders te veel pijn.
Alles was hier nu. Mama vond werk. Papa ook. Ze kochten een huis vlak bij het strand. In hun oude huis in Amsterdam woonde inmiddels een ander gezin.
Tijdens een bezoek aan Amsterdam in 2023 vertelde de jongen aan wat buurjongens dat hij in Israël woonde. “Ik ben voor Palestina, die maken je kapot,” zei er één.
Nederland was niet langer hun land. "Misschien was het dat nooit echt geweest," zei papa. “Wij zijn Joden. Wij horen hier. In dit ruige, mooie land. Wen er maar aan — het heeft ons nodig.”
Ze maakten de kleuterschool af, gingen naar school op een kibboets, vonden nieuwe vrienden. Hun ouders leerden andere ouders kennen. Ze wandelden in de Golan, peddelden in de Kinneret, dreven in de Dode Zee en gleden over gladde rotsglijbanen in de woestijn. Ze sliepen onder de sterren en leerden vuur maken.
Toen kwam de oorlog.
Papa vertrok voor een paar dagen, kwam terug, vertrok weer. Mama en papa kregen ruzie: blijven of teruggaan? Raketten vielen. Papa kreeg een pistool. Mama kreeg een nieuwe uitdrukking — gespannen lippen, altijd alert.
De school sloot. Sirenes loeiden. Ramen trilden bij inslagen in de buurt. De kinderen kropen ineen in een raamloze hoek van het huis, waar geen schuilruimte was. Hun ouders gingen naar een paar begrafenissen.
De oorlog met Libanon eindigde — met een overwinning, werd gezegd.
“Dit is ons land,” zegt papa. “We zullen het altijd verdedigen. God waakt over zijn volk.” Sommige leerkrachten zeggen hetzelfde.
Ze spreken nauwelijks nog Nederlands.
De jongen volgt krav maga. Zijn kostbaarste bezit is een .50-kaliber kogel die hij vond op het strand — waarschijnlijk afkomstig van een marineboot. Hij kent de geluiden: een zware helikopter richting het westen betekent gewonden; een scooter die optrekt klinkt even als een sirene; een straaljager boven het huis betekent dat er misschien straks bommen vallen op de vijand in Libanon.
Op zijn negende heeft hij een groep vrienden. Hij heeft zes vriendinnetjes en wil sluipschutter worden in het leger.
Op haar achtste zit zij op acrobatiekles. Ze organiseert en bezoekt logeerpartijtjes. Ze wil kunstenaar worden, en dolgraag naar de religieuze middelbare school waar haar beste vriendin straks naartoe gaat — maar van haar ouders mag het niet.
Het is juli. De zomervakantie is begonnen.
Ze kunnen dit jaar niet naar hun grootouders — de vluchten zijn geannuleerd vanwege de oorlog.
Maar ze hebben het leuk.
Ze denken misschien niet zo veel aan hen.