Sluiten

Zoeken.

Psalm 119: het lied van de weg • Tittel en jota

Door Drs. Dirk Varwijk - 

28 april 2023

vasjan-leno-n5dh1HuoaM8-unsplash

Psalm 119 kun je eigenlijk wel het lied van de weg noemen. Voortdurend zijn er verzen die spreken van bijvoorbeeld ‘wandelen in zijn wegen’, ‘letten op zijn paden’. Hier is sprake van een soort van oerbeeld. De weg is het steeds terugkerende beeld van het menselijk gedrag tegenover God.

Waarheen leidt de weg?

Af en toe klinkt deze vraag bij een uitvaart. Waarheen leidt de weg? Iedereen kent de bedoeling van de vraag: waarheen leidt de weg van je leven, je levensweg? Als er één voorbeeld van beeldspraak bekend is, dan betreft het wel de levensweg. Is dat beeld afgeleid uit de Bijbel? Misschien wel, want daarin is het veelvuldig aanwezig. Psalm 119 spreekt vaak van wandel, van een weg, van een pad. En steeds met betrekking tot het gedrag van de mens ten opzichte van God.

Die uitzonderlijk lange Psalm 119 begint er zelfs mee: “Welzalig zij die onberispelijk van wandel zijn” ... tmiméi dèrèch. Dèrèch betekent ‘weg’, en zo zien we de samenhang van weg en wandel, gedrag. Het is zo dat ons gedrag, onze wandel, bepaalt welke weg wij gaan. Vers 5: “Och, dat mijn wegen vast waren, om uw inzettingen te onderhouden” ... achalái jikónoe derachái. Vers 15: “Uw bevelen zal ik overdenken, en op uw paden zal ik letten” … abitáh orchotècha. Pad is: órach. In vers 35 verschijnt weer een andere term: natív. “Doe mij het pad uwer geboden betreden” … netív mitsvotècha.

Ook elders treffen we het beeld van de weg aan, bijvoorbeeld in Psalm 23. “Hij leidt mij in de rechte sporen ... be-ma’egeléi tsèdèk. In Spreuken 16:17 lezen we over de koers der oprechten ... mesilát jesharíem. Psalm 77:20 zegt: “Uw weg was in de zee, uw pad in grote wateren”. Hier hebben we binnen één vers zelfs twee termen bij elkaar: weg - dèrèch, en pad - sh’wíel.

De mens is een pelgrim

Je kunt je dat beeld van de weg het beste voorstellen door de mens te zien als een pelgrim. Dan is je leven een weg die je ergens heen voert. En die weg wordt in de Hebreeuwse Bijbel op heel wat verschillende manieren aangeduid: órach, natív, sh’wíel, ma’agál, mesiláh en als belangrijkste en overkoepelende term dèrèch. Zoveel termen voor hetzelfde beeld, dat betekent dat er opzettelijk uitvoerig over die weg wordt gesproken. Daaraan zien we dat het belangrijk is in Gods ogen. God spreekt herhaaldelijk over de weg en geeft de mens daarbij een keus. We kunnen kiezen tussen wat als de ‘weg des Heeren’ wordt aangeduid en een andere weg. Die andere mogelijkheid is het afwijken van de weg die God bepaalt en ons voorhoudt. De weg van de Heere komt uit bij God, de andere niet.

De eigen weg van de mens gaat buiten God om, komt niet bij Hem uit. Dat laatste kunnen we zien aan het woord dat als algemene aanduiding voor zonde wordt gebruikt: chatá. Dit is theologisch gebruik van een alledaags woord dat missen betekent. Hier zien we dat dus in de praktijk. Het woord chatá, zondigen, missen, is feitelijk nauw verbonden met het beeld van de weg.

De weg des Heeren

Het is belangrijk om te onderzoeken wat nu precies de weg des Heeren is. Je kunt eenvoudig zeggen: dat is je onthouden van zonde, zodat je de weg van God bewandelt en Hem daarmee niet mist. Maar we kunnen het helderder onder woorden krijgen. 1 Koningen 3:14 zeg: “Indien gij op mijn wegen wandelt en mijn inzettingen en geboden bewaart, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw leven verlengen.” Hier spreekt God tegen Salomo. De grondtekst zegt niet ‘bewaart’, maar gebruikt het hele werkwoord bewaren. Dan zien we iets dat completer is: indien gij op mijn wegen wandelt door mijn inzettingen en geboden te bewaren, dan zal Ik uw leven verlengen. Het wandelen in Gods wegen is dus het houden, het bewaren, van Zijn inzettingen en geboden. Deuteronomium 8:6 is gelijkluidend: “Onderhoud de geboden van de Here, uw God, door in zijn wegen te wandelen”.

Het beeld wordt voortgezet

We hebben geconstateerd dat er met zes verschillende termen wordt gesproken over de weg. Daarmee wordt dus het belang van dat begrip weg, levensweg, benadrukt. En nu gebeurt er iets wat we ook zien in Psalm 23. Daar lezen we die ontroerende woorden over de herder. Later betrekt Jezus ze op Zichzelf en zegt: “Ik ben de goede herder”. Dat gebeurt ook met het beeld van de weg. Jezus neemt ook dit beeld op en zegt dan: “Ik ben de weg”. Ja, Hij kende de Schriften. Die getuigden immers van Hem.

De auteur

Drs. Dirk Varwijk

Doneren
Abonneren
Agenda