Het Internationaal Gerechtshof buigt zich opnieuw over Israël, maar dat roept vragen op over zijn eigen rol en onafhankelijkheid. In hoeverre is het Hof zelf immuun gebleven voor politieke druk en selectieve rechtspraak.
Het Internationaal Gerechtshof (ICJ) publiceerde op 22 oktober een nieuw advies over Israëls verplichtingen in de 'bezette' Palestijnse gebieden. De zaak – officieel getiteld Verplichtingen van Israël met betrekking tot de aanwezigheid en activiteiten van de Verenigde Naties, andere internationale organisaties en derde staten in en met betrekking tot de bezette Palestijnse gebieden – vloeit voort uit een verzoek van de Algemene Vergadering van de VN. Die stap volgde nadat Israël in 2024 de samenwerking met UNRWA, het VN-agentschap voor Palestijnse vluchtelingen, had opgeschort. De samenwerking werd beëindigd nadat bekend was geworden dat verschillende UNRWA-medewerkers Hamas hadden geholpen of betrokken waren bij de aanslagen van 7 oktober.
De meerderheid van het Hof oordeelde dat het Israëlische verbod op UNRWA onwettig is en dat Israël VN-organisaties en andere hulpinstanties onbelemmerde toegang tot Gaza moet geven. Vicevoorzitter Julia Sebutinde uitte in een afzonderlijk advies echter stevige kritiek: het Hof beschikte volgens haar niet over betrouwbaar bewijs om Israëls feitelijke controle over Gaza te beoordelen en hield geen rekening met de realiteit van stedelijke oorlogsvoering – waaronder het gebruik van burgers en gijzelaars als menselijk schild door Hamas en de militarisering van civiele infrastructuur.
Volgens Israël overschat het Hof de rol van UNRWA.
Politiek gemotiveerd verzoek
Het VN-verzoek dat aan het advies ten grondslag ligt, was volgens critici sterk politiek gemotiveerd. Het kwam van een coalitie van lidstaten uit de Organisatie voor Islamitische Samenwerking en werd aangenomen onder voorzitterschap van Nawaf Salam, bekend om zijn uitgesproken anti-Israëlische houding. Daardoor baseerde het Hof zich grotendeels op VN-bronnen – inclusief gegevens van UNRWA zelf – wat volgens tegenstanders leidde tot een cirkelredenering en een twijfelachtig bewijsproces. Bovendien richtte het advies zich uitsluitend op Israëls verplichtingen, zonder de rol van Hamas of andere partijen in het conflict te onderzoeken.
Sebutinde waarschuwde in haar afwijkende mening voor “misbruik van procesrecht”: dit is de derde keer dat de Algemene Vergadering het Hof om een advies vraagt over de Palestijnse kwestie. Volgens haar had het ICJ het verzoek moeten afwijzen om zijn gerechtelijke integriteit te beschermen. Met dit advies beïnvloedt het Hof bovendien twee lopende zaken: Zuid-Afrika tegen Israël en Nicaragua tegen Duitsland.
Omstreden conclusies
Het ICJ verwierp bewijs dat Israël en andere staten aanvoerden over het toe-eigenen van hulp door Hamas. Israëls maatregelen om hulp via de Gaza Humanitarian Foundation te garanderen, werden als onvoldoende beoordeeld. Volgens Israël overschat het Hof de rol van UNRWA en negeert het dat er ook alternatieve organisaties actief zijn.
Het meest omstreden blijft de conclusie dat er geen bewijs is dat UNRWA’s neutraliteit is aangetast – ondanks rapporten over invloed van Hamas, opruiend lesmateriaal en het in stand houden van het ‘recht op terugkeer’.
Hoewel niet bindend, werpt het advies opnieuw de vraag op of het ICJ nog in staat is zijn onafhankelijkheid te bewaren in een steeds gepolariseerdere wereld.
Dit artikel verscheen eerder in onze maandkrant Israël Aktueel. Klik hier om gratis abonnee te worden!