Het debat over de dienstplicht speelt al sinds de oprichting van de staat Israël in 1948. De eerste premier van Israël, David Ben-Gurion, bepaalde toen dat ultraorthodoxen niet in militaire dienst hoefden. Hij wilde daarmee de steun van deze gemeenschap behouden en een conflict vermijden. Bovendien had de gemeenschap zwaar geleden tijdens de Holocaust, en Ben-Gurion wilde hen de ruimte geven hun religieuze leven en instellingen weer op te bouwen. Daarom kregen ultraorthodoxe mannen toestemming om fulltime Thora te studeren en werden zij vrijgesteld van militaire dienst.

Door de jaren heen bleef dit een heikel punt in de Israëlische samenleving. Na 7 oktober 2023 bereikte de discussie een nieuw hoogtepunt. Israël had dringend extra soldaten nodig in de oorlog tegen Hamas, en daarom werd ook gekeken naar de ultraorthodoxe gemeenschap voor nieuwe rekruten. In 2024 bepaalde het Hooggerechtshof dat de vrijstelling voor ultraorthodoxe mannen niet langer geldig is en dat het leger hen dus mag oproepen.

Dit leidde tot groot verzet binnen de gemeenschap. De afgelopen maanden zijn ze herhaaldelijk de straat op gegaan om te demonstreren. Het leger mag mannen arresteren die geen gehoor geven aan de oproep voor militaire dienst. Ultraorthodoxe mannen vinden dat militaire dienst onverenigbaar is met hun levenswijze. Ze zijn bang dat ze in het leger geseculariseerd zullen raken. Bovendien geloven ze dat hun Thora-studie óók bijdraagt aan de bescherming van Israël.

Toch geven sommige ultraorthodoxe Joden wél gehoor aan de oproep. Zij dienen bijvoorbeeld in speciale ultraorthodoxe brigades. In deze eenheden mogen soldaten elke dag een uur Thora studeren en beschikken ze over ‘koosjere’ telefoons – apparaten waarop sociale media en de meeste andere apps zijn geblokkeerd. Op die manier probeert het leger tegemoet te komen aan de religieuze eisen van deze gemeenschap.